De betere mensDoor dr. Bert-Jan Heusinkveld EEN VISIE OP DE MENS EN ZIJN VERBETERING Samenvatting: Dit artikel is geschreven naar aanleiding van het proefschrift ‘De betere mens. Een medisch-ethisch kader voor mensverbetering vanuit christelijk perspectief’. Het gaat over ‘mensverbetering’ (human enhancement), in het bijzonder over functionele lichaamsverbetering (functional enhancement): het met behulp van technologieën opwaarderen van het menselijk lichaam. Achter mensverbetering gaat een visie op de mens schuil. De vragen waarop in dit artikel worden ingegaan zijn: verandert onze visie op de mens ten gevolge van de moderne technologische ontwikkelingen op het terrein van mensverbetering? En hebben deze ontwikkelingen consequenties voor een mensvisie vanuit christelijk perspectief? Inhoudsopgave: 1. Technologische mensverbetering 2. Medische praktijk 3. Mogelijkheden 4. Cyborg 5. Mensvisie 6. Cultuur 7. De mens als machine en denkend ding 8. Vooruitgangsgeloof 9. De mens als expressie van genetische informatie 10. Utopisch denken 11. De mens als 'doe het zelf-biografie' 12. Eenzijdige oriëntatie op technologie 13. Dualisme 'mens' en 'wil' 14. Christelijke antropologische noties 15. Beeld van God 16. Twee soorten initiatief 17. Degeneratie 18. De geestelijke mens is de betere mens 19. Levensgeluk: verborgenheid en vertrouwen 1. Technologische mensverbetering De wens om ons leven te verbeteren is zo oud als de mensheid zelf. Het menselijk leven is niet bedoeld om met de armen over elkaar te gaan zitten afwachten. Het is de bedoeling het leven tot ontwikkeling te brengen. Gegeven mogelijkheden kunnen ontwikkeld worden om er op een creatieve manier iets goeds en moois mee te doen en van te maken. Vanouds is geprobeerd het menselijke leven en lichaam te ontwikkelen door goede voeding, lichamelijke beweging en door zaken als onderwijs, werk, meditatie, ouderschap en beïnvloeding van omgevingsfactoren en door te leven volgens religieuze of ethische codes (Miller and Wilsdon, 14; Siep, 159). In onze tijd wordt het gebit verfraaid door tanden te bleken, botox geïnjecteerd om kraaienpootjes en rimpels tegen te gaan, liposuctie verricht om overtollig vet kwijt te raken en bètablokkers ingenomen om rustiger te worden. Onderzocht wordt of het implanteren van elektroden in het brein de ervaring van geluk kan bevorderen en ondertussen kan met behulp van prenatale genetische diagnostiek het gewenste geslacht of de gewenste genetische kenmerken van het nageslacht bepaald worden. Hoewel de mens nooit volledig ‘onbehandeld’ en ‘natuurlijk’ is geweest (Sturma, 175), gaat het in de huidige situatie om een specifieke vorm van maakbaarheid, namelijk om de idee mensen op te waarderen en te perfectioneren door middel van technologie. Onder ‘human enhancement’ wordt meestal verstaan het verheffen van het lichamelijk functioneren boven wat (in de ervaring of statistisch) als normaal kan worden beschouwd. 2. Medische praktijk Voor het verbeteren van (uiterlijke) kenmerken, gemoedstoestanden, fysieke en mentale vermogens, lichaamsdelen en -functies wordt gekeken naar de medische praktijk. Nu is de grens tussen ‘herstel’ van functies die verloren zijn gegaan en ‘verbetering’ van functies boven het normale uit, niet eenvoudig te trekken. Dat komt onder andere doordat middelen die worden toegepast voor verbetering meestal met het oog op genezing en therapie zijn ontwikkeld. Het verbetereffect van een middel is dan een neveneffect van een middel dat oorspronkelijk voor genezing is bedoeld. Zo wordt methylfenidaat (Ritalin®) bijna exclusief voorgeschreven in de behandeling van ADHD. Maar het blijkt dat dit middel ook mensen zonder ADHD alerter kan maken en kan zorgen voor een betere concentratie. Zo heeft een enkele dosis ook bij gezonde jonge mannelijke studenten een verbetering van hun presteren laten zien (Sandberg, 74). 3. Mogelijkheden Bij mensverbetering met behulp van technologie kan gedacht worden aan: - fysieke verbetering – lichaamskracht, sportprestaties, lengte -gedragsverbetering – concentratie, prestaties -genetische verbetering – designer baby’s, menselijke eigenschappen -verlengen van het leven -het verbeteren van iemands stemming – bètablokkers en bijvoorbeeld Prozac® -cognitieve verbetering – geheugen -implantatietechnologie, vooral het implanteren van een microchip – zicht, gehoor, brain-computer interfaces. 4. Cyborg Duidelijk is dat technologie steeds verder het lichaam binnendringt. Er ontstaat zo een verbinding tussen mens en machine. De gedachte aan een cyborg (cybernetisch organisme) komt vooral op bij degenen die streven naar nieuwe – bovenmenselijke/transhumane – mogelijkheden die nog geen enkel mens tot nu toe heeft gehad. Te denken is aan het horen van frequenties die door niemand gehoord kunnen worden (maar door sommige dieren wel), aan infrarood of ultraviolet zien, het verplaatsen van objecten door ze alleen maar in gedachten te verplaatsen of aan het draadloos laten samenwerken van hersendelen van verschillende personen. 5. Mensvisie In dit artikel wil ik niet alle verbetermogelijkheden de revue laten passeren, maar inzoomen op de visie op de mens die achter deze ontwikkelingen zichtbaar wordt. Is die visie aan het veranderen ten gevolge van de moderne technologische ontwikkelingen op het terrein van mensverbetering? In de meeste medisch-ethische debatten wordt impliciet een bepaald mensbeeld verondersteld, dat vervolgens de uitkomst van dat debat mede beïnvloedt. Den Dikken signaleert dat de discussie over maakbaarheid eigenlijk vooral een discussie is over mensbeelden (Den Dikken, 61). De vraag hoever we kunnen of willen gaan in het aanpassen, c.q. verbeteren van het menselijk lichaam is direct verbonden met de vraag wat voor mensen we zijn en willen zijn. 6. Cultuur De cultuur waarin wij leven heeft grote invloed op hoe wij mensen zien en hoe wij denken onszelf te kunnen verbeteren. In onze tijd vallen de middelen op die voor mensverbetering geschikt worden geacht, namelijk de op wetenschap en technologie gebaseerde middelen. Deze middelen zijn niet alleen het gevolg van de ontwikkeling van nieuwe technologieën – nanotechnologie, biotechnologie, ICT, cognitiewetenschappen –, maar vooral het gevolg van de mensvisie die richting geeft aan deze ontwikkeling. Dat betekent dat het ontwikkelen van deze middelen niet neutraal is om vervolgens goed of slecht te worden toegepast, maar dat deze ontwikkeling zélf al door ideeën gestuurd wordt. Voor een goede morele reflectie is het nodig iets van die ideeëngeschiedenis te zien. In de 17e eeuw kwam een groeiende nadruk te liggen op de functionele structuur van Gods schepping. De zich ontwikkelende mathematische natuurwetenschap liet zien dat hoe mensen de natuur ervaren niet overeenkomt met hoe de natuur ‘echt’ is. Kwalitatief onderzoek naar de aard, motieven en betekenis van de werkelijkheid – waarbij allerlei interpretaties van de werkelijkheid op hun waarde worden getoetst – werd vervangen door kwantitatief onderzoek met behulp van een mathematische manier van kijken, waarbij het gaat om helderheid, exactheid en onbetwijfelbaarheid. Kwantitatief onderzoek vraagt om tellen, meten en rekenkundige modellen, waardoor er een scheiding ontstaat tussen de alledaagse zintuiglijke ervaring én objectieve, wetenschappelijke kennis. Dit onderscheid is zeker nuttig en effectief in een bepaalde onderzoeksetting, maar geeft geen zicht op de samenhang van dingen en het integrale karakter van de werkelijkheid. 7. De mens als machine en denkend ding De mensvisie van Descartes (1596-1650) heeft veel invloed gehad en nog tot op de dag van vandaag. Descartes liet zich niet meer leiden door oude geschriften (Plato, Aristoteles, de Bijbel), maar door rede, gezond verstand en ervaring. De mens is – voor zover niet bezield – volgens hem een machine. Functies waarvan men zich een mechanisch equivalent kan voorstellen, zijn functies van het lichaam. Alle andere functies zijn toe te schrijven aan de ziel. Deze strikte tweedeling kan hij echter niet volhouden, waardoor hij stelt dat lichaam en ziel op elkaar inwerken via de pijnappelklier: van daaruit straalt de ziel door het hele lichaam. De menselijke wil staat daarbij centraal als het gaat om mensverbetering: met zijn ‘wil’ – door discipline en rationele controle – moet de mens zich beheersen en zich verbeteren. Met de gedachte de menselijke natuur te interpreteren als een machine wordt één van de meest fundamentele kenmerken van de aristotelische filosofie – die tot dan toe leidend was – geschonden, namelijk de tegenstelling tussen natuurlijk en onnatuurlijk. Het Cartesianisme maakt van de mens een ‘denkend ding’ dat in een puur rationele verhouding staat tot de werkelijkheid. Het ‘ik’ komt overeen met de logische bewustzijnsfunctie, die zélf zin en waarde aan de dingen en het leven moet geven. De mens wordt zo heel abstract. Hij staat los van zijn lichamelijkheid en los van de buitenwereld. Het lichaam is slechts een middel om te kunnen handelen. Lichaamsprocessen zijn daarbij meetbare en te berekenen eenheden, waardoor het lichaam in principe repareerbaar en manipuleerbaar wordt als een machine. Als het lichaam echter niet meer is dan deeltjes uitgebreidheid, terwijl het bewustzijn het eigenlijke ‘ik’ is, kan het lichaam vrijwel onbeperkt gemodificeerd worden. En God wordt een pro-memoriepost, die alles weliswaar in beweging heeft gezet, maar in het dagelijkse leven geen rol speelt. 8. Vooruitgangsgeloof Voortbordurend op Descartes kenmerkt de Verlichting (laat 17e én 18e eeuw) zich door een mentaliteit, waarin men gelooft dat met behulp van de rede mens en wereld verbeterd kunnen worden. Er ontstaat een vooruitgangsgeloof dat het geloof in een niet-zichtbare werkelijkheid gaat vervangen. De mens is niet meer zin-ontvanger, maar zin-gever. Met de opkomst van de fysiologie, biologie, genetica wordt het leven steeds meer van zijn mystiek ontdaan. Kennis van de natuur leidt tot macht over de natuur. De mens wordt vaker gezien als biologisch product van een evolutionaire ontwikkeling en is daarmee een toevalsproduct dat ter hand genomen kan worden om aan te passen. 9. De mens als expressie van genetische informatie De biotechnologische ontwikkelingen in de 20e eeuw – zoals het ontwikkelen van methoden om het DNA te modificeren – hebben grote invloed in de medische praktijk, waar de diagnostiek en ook de behandeling van patiënten grote vooruitgang boeken en veel voordelen en positieve resultaten genereren. Nieuwe en specifieke behandelingen worden mogelijk, waardoor de levensverwachting en de kwaliteit van leven vooruitgaan. Het aan deze nieuwe ontwikkelingen verbonden en door de techniek geïnitieerde mensbeeld is er vooral één van een organisme als expressie van genetische informatie. De genetische code wordt daardoor steeds belangrijker als een ‘tekst’ die kan worden gelezen, en omdat veel van haar afhangt, moeten de aanwezige fouten in deze code zo snel mogelijk worden gevonden en verbeterd (Dorschel, 121-130). Dit mensbeeld werkt vervolgens door in hoe men over mensverbetering denkt: de mens wordt steeds meer een project dat naar bewust ontwerp verbeterd en geperfectioneerd kan en wellicht ook moet worden. 10. Utopisch denken De tweede helft van de 20e eeuw laat een exponentiële toename zien van de medicalisering. Dat wil zeggen dat levensproblemen steeds vaker worden vertaald in medische vraagstukken. Gezondheid is voor mensen het belangrijkste – en daarmee ‘heilig’ – geworden en daartoe stellen zij hun hoop en vertrouwen op de geneeskunde. De mens gaat zichzelf zien als diagnostisch te inventariseren en therapeutisch te behandelen object. Er ontstaat een vorm van heilsverwachting die inhoudt dat mens en wereld door middel van de moderne techniek verbeterd en tot voltooiing gebracht kunnen worden. Deze ‘heilsverwachting’ is een vorm van utopisch denken. Achter de huidige technische vooruitgang lijkt het streven naar perfectie een soort inherente, respectievelijk transcendente, drijfveer te zijn. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat mensen steeds meer verwachten van technische oplossingen en steeds minder uit de voeten lijken te kunnen met niet-technische handelingsalternatieven (Verkerk, 402-406). Probleem is daarbij niet de introductie van allerlei technische apparatuur of de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis, maar het geloof in wetenschap en techniek als neutrale en superieure vormen van kennen die voor vooruitgang zullen zorgen. 11. De mens als ‘doe het zelf-biografie’ In het begin van de 21e eeuw zien we dat levensbeschouwelijke fragmentering en pluralisering gepaard gaan met een pluraliteit aan leefstijlen, waarbij ieder mens, kiezend uit een diversiteit aan opvattingen en overtuigingen, vorm geeft aan de eigen identiteit: een ‘doe het zelf-biografie’. Waar voorheen ongeluk en tegenslagen konden worden toegeschreven aan het lot, aan iemands maatschappelijke positie of aan de wil van God, wordt nu gewezen op beslissingen die het individu zelf heeft genomen. Men is wat men kiest, en dat betekent dat men ook volledig verantwoordelijk is voor de mix die men van het eigen leven maakt. Men moet zélf zin aan het leven geven (Sacks, 10-11). De mens is niet meer iemand met een min of meer stabiele identiteit, maar wordt een conglomeraat van diverse grootheden. Hij heeft geen essentie of eigen aard, maar moet zichzelf uitvinden en vormgeven (Böhme, 184). Hij geeft vorm aan het project dat hij zelf is, aansluitend bij de laat-moderne waarden van individuele autonomie en mobiliteit. Laat-moderne mensen zijn altijd in beweging: ze veranderen frequent van baan, carrière, huis, hobby, collega’s, kerk, vrienden en zelfs van partner. Mobiele en autonome mensen moeten wel fysiek gezond en mentaal alert zijn, anders zijn ze te veel afhankelijk van anderen. Laat-moderne mensen zijn het meest thuis in een wereld die ze (voor zich)zelf hebben gefabriceerd. De toenemende formatieve invloed van technologie krijgt een aura van onvermijdelijkheid, omdat mensen steeds meer afhankelijk worden van de instrumenten die ze hebben ontwikkeld in het beheersen van de natuur. In ‘Sleutelen aan de mens. De zoektocht naar perfectie’ concluderen De Lange en Witteman dat techniek het evangelie van onze tijd lijkt te zijn geworden en ons het idee geeft dat we grip hebben op lichamelijke perfectie, gezondheid, ouderdom en zelfs het tijdstip van sterven. ‘De laboratoria zijn de nieuwe kerken en techneuten de moderne predikers. Hun boodschap: vernieuwing is de dwingende kracht die het geheim van het leven zal doorgronden’ (De Lange en Witteman, 1-13, 45-46). 12. Eenzijdige oriëntatie op technologie Door het gebruik van techniek zijn heel veel goede dingen gerealiseerd, zeker ook in de geneeskunde. Niemand die terug wil naar de tijd van vóór de grote technische doorbraken. Het is dan ook zeker niet het probleem dat er in de geneeskunde veel gebruik wordt gemaakt van allerhande technieken. Probleem is de eenzijdige oriëntatie op wetenschappelijk-technische oplossingen voor de problemen van moderne mensen. Binnen het huidige cultuurparadigma is de (mainstream) medische wetenschap exact (zuiver natuurwetenschappelijk) geworden. In de loop van de geschiedenis van onze cultuur is de mens de heilvolle werkelijkheid, die hij verbeeld zag in religieuze tradities, zelf gaan nastreven. In het afzien van gegeven zinvolle samenhangen en structuren wil de mens zélf de werkelijkheid vormgeven. Die werkelijkheid wordt eerst herleid tot basiseenheden (genen, moleculen, bits en bytes), die daarna de bouwstenen worden voor de opbouw van een nieuwe wereld. 13. Dualisme ‘mens’ en ‘wil’ In de moderne tijd ontstaat zo een nieuw dualisme, namelijk dat tussen ‘materie’ en de menselijke ‘wil’. Voor het menselijk lichaam betekent dit dat het moet gaan bijdragen aan een goed, nuttig en aangenaam leven en zich moet gedragen naar de wensen van zijn eigenaar. Doordat de aandacht zich verplaatst van het lichaam naar zijn onderdelen, verdwijnt de integrale beleving van het lichaam- en mens-zijn naar de achtergrond. Het moderne subject lijkt op zichzelf te staan en zichzelf genoeg te moeten zijn (Groot, 15-41). Daarbij moet het lichaam ‘nuttig’ zijn. Maar mensen die zichzelf willen veranderen naar de normen van hun eigen cultuur stoten nog steeds op hun natuurlijke en biologische grenzen. De geneeskunde moet dan het middel zijn om die grenzen te overstijgen. Er ontstaat echter een antropologisch tekort wanneer het menselijk lichaam een object van handelen wordt met het oog op het momentane nut zonder oog te hebben voor de eigen waarde en de zin van de lichamelijkheid. 14. Christelijke antropologische noties De tweede vraag die in dit artikel aan de orde is, is of moderne technologische ontwikkelingen op het terrein van mensverbetering gevolgen hebben voor een mensvisie vanuit christelijk perspectief. Dat lijkt mij niet, in die zin dat Bijbelse noties en inzichten zich niet aanpassen aan heersende culturele ideeën, gedachten en normen, maar deze juist willen voeden. Wel kunnen technologieën nieuwe inzichten geven in wat lichamelijkheid precies inhoudt – kennis van de werking van het lichaam, het brein, neurofysiologie, verschillen en overeenkomsten tussen mens en machine enzovoorts –, waardoor christelijke antropologische noties opnieuw worden bevraagd en ook daar eventueel vernieuwde inzichten ontstaan. In het kader van dit artikel zal ik mij beperken tot enkele christelijke antropologische noties met hun betekenis voor mensverbetering als aanzet voor een christelijke mensvisie voor mensverbetering. 15. Beeld van God Belangrijke antropologische noties zijn onder andere te vinden in de eerste 11 hoofdstukken van de Bijbel (Genesis 1-11). Belangrijk is het principiële onderscheid tussen God en mens. In zijn lichamelijke manier van bestaan is de mens ambassadeur van God op aarde. Lichamelijkheid betekent daarbij: zichtbaarheid, handelingsmogelijkheid, communicatie door middel van luisteren, zien, denken, voelen, spreken en doen. De bestemming van het mensenleven is: leven van wat God geeft in een persoonlijke relatie met Hem (= ‘rust’). Dat betekent dat de mens – op Gods gezag – dingen vertrouwend moet aanvaarden, ook als hij ze niet begrijpt. Het idee om als God te zijn heeft echter een bijna onweerstaanbare aantrekkingskracht. Wanneer de mens zijn Schepper loslaat, wordt hij zélf de zekerheid van zijn bestaan en zoekt hij houvast in de eigen lichamelijkheid. Doordat hij zijn vertrouwen in God kwijtraakt, gaat hij zijn eigen zaak behartigen en besturen; hij gaat zélf bepalen wat ‘goed’ is en wat niet. Daardoor moet hij – geconfronteerd met allerlei mogelijkheden – keuzes maken en gaan bepalen bij welke ‘machten’ hij hulp zoekt. Maar wat ‘goed’ is, is geworteld in wat Gód zegt, niet in wat de méns denkt dat wenselijk is om het leven op een hoger plan te brengen. Dat geldt ook voor de kennis van de moderne verbetermogelijkheden van het menselijk lichaam; daarmee wordt de vanzelfsprekendheid waarmee we als lichaam existeren verstoord. Nu de mogelijkheden er zijn (of eraan komen), moeten we ons tot die mogelijkheden verhouden en een positie innemen, respectievelijk keuzes maken. In de Bijbelse geschiedenis van Kaïn en Abel komt naar voren wat er kan gebeuren als een ander het ‘beter’ lijkt te hebben dan jij. Terwijl we als mensen – in wederzijdse afhankelijkheid en onderlinge steun – verantwoordelijkheid hebben voor elkaar, tast jaloezie deze aan. Omdat Kaïn denkt het recht te hebben om te doen wat hij wil, is het gevolg dat zijn ‘rustige’ leven moet plaatsmaken voor een vluchten; er treedt een proces van verharding en vereenzaming op (Gen. 4: 9, 12-16; vgl. Jagersma, 65). De mens wordt erdoor in zijn identiteit aangetast, want tot die identiteit behoort naast de relatie met de Schepper óók het culturele en sociale als uitdrukking van de menselijke relationaliteit. De mens heeft de mogelijkheid en de vrijheid zich te distantiëren van God, medemens en omgeving, maar hij kan zich er niet van losmaken, aangezien deze drievoudige betrokkenheid bij het mens-zijn hoort. 16. Twee soorten initiatief Kaïn neemt het initiatief nu in eigen hand. Hij moet zichzelf een naam maken; hij wil zichzelf nu verwerven wat God de mens als koning in de schepping heeft gegeven, maar waar hij geen genoegen mee neemt. Kaïns leven volgt voortaan het eigen proberen en wensen, eigen behoeften en grenzen. Er ontstaat een scheiding tussen de wereld van God en de wereld van de mens, die naast elkaar komen te staan. Deze scheiding lijkt een repeterende breuk te worden, gezien de verschillende cultuurparadigmata die we hierboven zagen die door deze scheiding gekenmerkt worden (God als pro-memorie post bij Descartes; heilsverwachting in een utopisch denken; de mens als ‘doe het zelf-biografie’). Jabal, Jubal en Tubal-Kaïn worden beschreven als stamvaders van verschillende takken van cultuur: veeteelt, muziek, koper- en ijzersmeedwerk. De opkomst van deze cultuurtakken wordt beschreven in de door God vervloekte lijn van het menselijke geslacht. Het door God in de schepping beoogde ontplooiingsproces is op gang gekomen, hoewel het door de menselijke zonde is geperverteerd (Wolters, 84). Popma zegt daarover: ‘Het bederf maakt geschiedenis, maar die is niet zonder culturele vooruitgang. Het valt ons op, dat dit voornamelijk of uitsluitend technische vooruitgang is’ (Popma, 32-33). Techniek – als ‘zingerichte vormgeving’ met behulp van middelen tot interventie – is uitdrukking van Gods mandaat aan de mensheid om te onderzoeken hoe het potentieel dat God in de schepping heeft gelegd tot ontplooiing kan worden gebracht. Techniek lijkt niet in de hof van Eden te beginnen, maar buiten het paradijs. Zij blijkt in de praktijk vaak een antwoord van de gevallen mens op de weerbarstigheid die de aarde gaat vertonen na de val. Bepalend voor het gebruik van techniek zijn de richtinggevende ideeën achter de ontwikkeling ervan (zie bovenstaande cultuurparadigmata). Noach wist zich afhankelijk van de zegen van de Schepper en gebruikte techniek met respect voor de door God aangebrachte orde (bootbouw). In Babel (torenbouw, Gen. 11) leek men de werkelijkheid meer te zien als (slechts) een grote voorraadkamer van materialen en als werkplaats voor het uitvoeren van eigen ontwerpen en bouwplannen. Omdat Enos een kloof ervaart tussen zichzelf en God, gaat hij offeren ter verzoening van zijn overtredingen. Hij beseft dat het leven op aarde slechts kan voortbestaan door de zegen van God, door middel van een verbinding met de hemel. Ook na de verstoring van de relatie met de levende God proberen mensen als religieuze wezens voortdurend een verbinding tot stand te brengen of te houden (Jochemsen, 39). Deze houding, waarin wordt teruggevallen op God en leiding wordt aanvaard vanuit Gods wereld, beantwoordt aan de naam ‘mens’ (= Enos). Terwijl Kaïn zichzelf een naam maakt, roept Enos de Naam aan (vgl. Babel versus Abraham). Bij Henoch zien we ook een ander initiatief dan bij Kaïn. Henoch wandelt met God. Deze Henoch ontvangt koninklijke roem, omdat hij leeft als beeld van God, als koning in de schepping. Hij is de eerste en enige uit dit geslacht van wie we lezen dat hij niet sterft, maar door God wordt opgenomen. Blijkbaar gaat zijn aardse leven met lichaam en al over in een nieuwe bestaanswijze. Deze uitzondering laat zien dat er meer is dan de zichtbare materialiteit en dat het einde van het leven op aarde niet per definitie het einde van het menselijke bestaan hoeft te betekenen. 17. Degeneratie Ten gevolge van de menselijke val – de keus om zélf te bepalen wat ‘goed’ en ‘kwaad’ is – is het oneindige leven gereduceerd en herleid tot de tijdelijke gave van de levensgeest uit de hand van JHWH. Met de religieuze en ethische degeneratie van de mensheid is een fysieke degeneratie (afnemen van levenskracht) hand in hand gegaan. Het kwaad werkt dus ook op de biologische ontwikkeling van de mens in. De pretentie die eens de hof van Eden aantastte, tast nu de praktische wereld van werk en technologie aan. Bij deze pretentie hoort dat men zich van Gods aanwijzingen niets aantrekt. Alles wat los van God geprobeerd wordt, brengt geen verbetering, maar loopt uit op een mislukking. Dat wil niet zeggen dat er geen ‘grote dingen’ kunnen worden gedaan: vijanden worden verslagen, rijkdom wordt verkregen, er zijn bloeiperioden in de economie en Israël heeft de hegemonie over een groot gebied. Toch eindigt het in de ballingschap. Vreemd is dat niet. De mens is immers geschapen als beeld van God en geroepen tot navolging van God. Onder geen beding kan de mens die structuur van zijn creatuurlijk bestaan afleggen; vroeg of laat wordt hij daarmee geconfronteerd. De hele toekomstverwachting is dermate aan Gods initiatief te danken en daarvan afhankelijk dat mensverbetering in de Bijbel primair religieus (belofte, opdracht, redding, nieuw begin enz.) wordt benaderd en niet fysiek of ethisch. 18. De geestelijke mens is de betere mens Na Pinksteren en Hemelvaart wordt de méns de tempel van de Geest (1 Kor. 3:16, 6:19). Het menselijke lichamelijke bestaan wordt daarmee geheiligd (tot zijn bestemming gebracht). Jezus Christus liet zich in alles leiden door de Geest van God en was daarmee een pneumatisch (geest-vervuld en geest-gedreven) mens. Hij leefde zijn leven in aanhankelijkheid aan en afhankelijkheid van God, wat heel duidelijk uitkomt in de vele momenten waarop Hij zich terugtrok om met God te spreken. Hij stelde niet zijn eigen wil op de eerste plaats, maar de wil van God. De afhankelijkheid en de vanzelfsprekende geborgenheid die in de scheppingsgeschiedenis wezenlijk bleek voor de mens, kenmerken het leven van Jezus. Jezus herstelde het aangetaste leven van de betreffende mens (Mat. 4: 23, 9: 35, 12: 22, 15: 28; Mar. 1: 34, 5: 29; Luc. 4: 40, 9: 42). Niet het biologische leven (bios Grieks) staat daarbij centraal, maar het goede, nieuwe leven (zoè Grieks; vgl. Mat. 21:9; Mar. 11:10). Dit nieuwe leven houdt een totale vernieuwing van de menselijke bestaanswijze in en ontstaat door de geloofsrelatie met Christus. Een geestelijk lichaam is een lichaam dat past bij de herscheppingsorde van de Geest en wordt bepaald door de Geest. Een mens is in zijn lichamelijk bestaan afhankelijk van en beïnvloedbaar door machten. De vraag is welke macht hij bepalend laat zijn. De garantie voor mensverbetering in de zin van ‘eeuwig leven’ ligt niet in de eigen aard van het menselijk leven, maar in het werk van Christus en de Geest (vgl. Ef. 1: 13, 14). Het is de Geest waardoor de mens een beter lichaam krijgt in de betekenis van ‘een betere manier van bestaan’. Ondertussen zal het leven met pijn en smart gepaard blijven gaan (Gen. 3). De gedachte aan het – dankzij menselijke inspanningen – volledig elimineren van het kwaad en het creëren van een perfecte wereld is derhalve een onbereikbare utopie. Medisch-technische ingrepen in het menselijk lichaam die beogen te komen tot herstel, preventie of niet-verbeterende interventies kunnen gezien worden als een bestrijden van het kwaad en kunnen als zodanig verwijzen naar het eschaton (de terugkomst van Jezus en de komst van Gods Rijk op aarde) waar het kwaad zal zijn weggedaan. Functionele lichaamsverbetering gaat een stap verder en tracht het normale te verbeteren door de huidige menselijke constitutie te modificeren of uit te breiden. Dit kan vanuit theologisch gezichtspunt gezien worden als het ontplooien van in de schepping gelegde mogelijkheden. Toch is Jezus archetype en prototype van de nieuwe en volmaakte mens. Zijn reddings- en herscheppingswerk is van normatief belang voor ons huidige handelen met betrekking tot mensverbetering. Beeld van God-zijn is een constante roep om vooruit te gaan. Onze bestemming is echter eschatologisch, dat wil zeggen dat we ertoe bestemd zijn om onze grenzen te overschrijden, dichter bij God te komen en te wonen in de beloofde tuinstad van God als Jezus terugkomt op de wolken. Zélf kunnen wij dat niet bewerkstellingen; God wil het ons geven. 19. Levensgeluk: geborgenheid en vertrouwen Het is van belang te onderkennen dat levensgeluk niet afhangt van een door de mens bereikte verbetering – hoe positief ook. Het levensgeluk komt van buiten de mens. Voor een goed leven is een levenshouding van geborgenheid en vertrouwen nodig. De lichamelijkheid van de mens is de vooronderstelling voor het (ervaren van het) leven in al zijn aspecten. Zij is de manier van bestaan op deze aarde, de wijze waarop het leven geleefd wordt. De bijzondere nadruk op de eigen lichamelijkheid en individualiteit ontstaat pas als gevolg van de breuk in de ik-jij-relatie (met God, medemens, schepping, mijzelf), waardoor de mens zich bij het verwerkelijken van zijn mogelijkheden veelal richt op zelfverwerkelijking en zelfhandhaving. Het gaat niet om kwantiteit van leven, maar om kwaliteit van leven (zoè). Niet het biologische leven (bios) staat centraal, maar de volheid van leven dat alle geluk en heil en dus de band met God omvat en niet gericht is op ‘onsterfelijkheid’ (kwantiteit) maar op ‘eeuwigheid’ (kwaliteit). De invloed van Gods Geest moet uiteindelijk dominant worden in de mens om tot het echte menszijn en het goede leven te komen. Voorkeur verdient het om niet het biologische leven – dat functioneel verbeterd kan worden – centraal te stellen, maar het volle leven (met ál zijn relaties; integraliteit). Menselijke beperkingen horen bij het goede mens-zijn. Literatuur Gernot Böhme, Invasive Technisierung. Technikphilosophie und Technikkritik (Die Graue Reihe 50), Kusterdingen: Die Graue Edition 2008. Annika den Dikken, Het maakbare lichaam. Een ethische studie naar de maakbaarheidsdiscussie in de gezondheidszorg, Universiteit Utrecht: Ethiek Instituut 2005. Andreas Dorschel, Verwandlung. Mythologische Ansichten, technologische Absichten (Neue Studien zur Philosophie 22), Göttingen: V&R Unipress 2009. Ger Groot, De geest uit de fles. Hoe de moderne mens werd wie hij is, Rotterdam: Lemniscaat 2017 (derde druk). Bert-Jan Heusinkveld, De betere mens. Een medisch-ethisch kader voor mensverbetering vanuit christelijk perspectief, Utrecht: Academische Uitgeverij Eburon 2021. H. Jagersma, Genesis 1:1 - 25:11 (Verklaring van de Hebreeuwse bijbel), Nijkerk: Callenbach 1995. H. Jochemsen, ‘Scheppingsbeheer als eredienst. Enige historische en bijbelse overwegingen omtrent de omgang met de schepping’, in: R.M.M. Berns (red.), Om het beheer van de schepping (Marnix van St. Aldegonde Stichting 8), Nunspeet 1995, 35-56. Rob de Lange en Paul Witteman, Sleutelen aan de mens. De zoektocht naar perfectie, Amsterdam: Balans 2015. Paul Miller and James Wilsdon, ‘Stronger, longer, smarter, faster’, in: Paul Miller and James Wilsdon (eds.), Better Humans? The politics of human enhancement and life extension (Demos Collection 21), London: Demos 2006, 13-27. Klaas J. Popma, Harde feiten. Kanttekeningen bij het Genesisverhaal, Franeker: Wever 1972. Sacks, Jonathan, To Heal a Fractured World – The Ethics of Responsibiltiy, London: Continuum 2005 (Ned. vertaling: Een gebroken wereld heel maken. Verantwoordelijk leven in tijden van crisis, Vught: Skandalon 2016). Anders Sandberg, ‘Cognition Enhancement: Upgrading the Brain’, in: Julian Savulescu, Ruud ter Meulen, and Guy Kahane (eds.), Enhancing Human Capacities, Chichester: Wiley-Blackwell 2011, 71-91. Albert M. Wolters, Schepping zonder grens. Bouwstenen voor een bijbelse wereldbeschouwing (Verantwoording 3), Amsterdam: Buijten & Schipperheijn 1997 (derde druk). Ludwig Siep, ‘Normative Aspekte des menschlichen Körpers’, in: Kurt Bayertz (Hrsg.), Die menschliche Natur. Welchen und wieviel Wert hat sie? (ethica 10), Paderborn: Mentis Verlag 2005, 157-173. Dieter Sturma, ‘Jenseits der Natürlichkeit’, in: Kurt Bayertz (Hrsg.), Die menschliche Natur. Welchen und wieviel Wert hat sie? (ethica 10), Paderborn: Mentis Verlag 2005, 174-191. Maarten J. Verkerk, Jan Hoogland, Jan van der Stoep, Marc J. de Vries, Denken, ontwerpen, maken. Basisboek techniekfilosofie, Amsterdam: Boom 2007. Niets uit dit artikel mag worden zonder uitdrukkelijke toestemming van de stichting en de auteur/vertaler worden overgenomen, gekopieerd of gebruikt worden. Uiteraard mag volgens de gangbare regels van bronvermelding er wel naar verwezen worden in andere publicaties. Neem bij twijfel eerst contact met ons op via het contactformulier.
0 Comments
|