De virtuele werkelijkheid van onze cultuur.
door John Dyer
Inleiding
Als je de laatste tijd door de straten van Los Angeles loopt, bestaat de kans dat je Chuck McCarthy tegenkomt. Chuck is een onderbetaalde acteur die onlangs een boeiende werkzaamheid bedacht. Hij adverteert dat hij voor zeven dollar per uur met mensen in plaats van met huisdieren wil wandelen.
McCarthy heeft een lugubere uitstraling met lang haar en een baard op borsthoogte, hij spreekt rustig en bedachtzaam en opperde het plan in eerste instantie als een grap. Maar na het plaatsen van advertenties op sociale media werd McCarthy bedolven onder reacties, hetgeen aangeeft dat hij een ‘gat in de markt’ gevonden had voor mensen die zich eenzaam, bang of sociaal ongemakkelijk voelden om alleen of met een vriend een wandeling te maken. In zijn baan als ‘mensen uitlaatservice’ wordt hij overspoeld met verzoeken om moeders te begeleiden die een dagje met hun peuters de dierentuin bezoeken, weduwen die weer opnieuw in de openbaarheid komen en verder iedereen die vindt dat hij of zij gehoord moet worden. Als je McCarthy vraagt naar zijn succes, zegt hij nadenkend: “We zijn dagelijks heel veel via telefoons en computers aan het communiceren, maar we verbinden ons niet zoveel. We hebben menselijke interactie nodig” (1).
Mc Carthy’s verhaal is een goed voorbeeld van het gevoel van gebrokenheid en eenzaamheid die veel mensen in onze moderne wereld lijken te ervaren. Onze met internet verbonden apparaten bieden ons een verbazingwekkende wereld van informatie en connectiviteit maar toch lijken veel mensen het tegenovergestelde te ervaren. In plaats van zich steeds meer op hun gemak te voelen en diepere relaties te ervaren vinden velen juist dat ons moderne leven gefragmenteerd en verbroken aanvoelt. Voordat u zich zorgen gaat maken, wil ik eerst duidelijk maken dat dit artikel niet de bedoeling heeft moderne technologie af te keuren of Facebook en Google de schuld te geven van alle ellende. Ik zou veel meer willen suggereren dat een groot deel van onze angst voorkomt uit een subtiele herstructurering van ons dagelijks leven die ik de ‘virtualisatie’ van onze cultuur noem. Ik bedoel hiermee dat er een tendens is dat de digitale technologie een fysieke zaak of praktijk overneemt en het verandert in een elektronisch, niet-fysiek of virtueel equivalent. Dat lijkt in eerste instantie misschien niet zo’n groot probleem, maar ik hoop u te laten zien dat een gezonde cultuur bestaat uit fysieke objecten en rituelen rond die objecten, en dat als we te veel vertrouwen gaan stellen op gevirtualiseerde, digitale vervangende middelen en culturele goederen, we dan riskeren onszelf te onthechten van de wereld en van onze eigen menselijkheid.
Bijbel, cultuur en techniek
Voordat we ‘de virtualisatie van onze cultuur’ bespreken en hun mogelijke oorzaken en antwoorden, is het nuttig om eerst de basiskennis van cultuur en technologie te formuleren. Natuurlijk is een precieze definiëring van het woord ‘cultuur’ moeilijk, want er zijn misschien net zoveel verschillende opvattingen over cultuur als er culturen zijn. Ken Myer beschrijft in zijn briljante aforistische definitie een groot deel van de cultuur als hij zegt: “Cultuur is datgene wat mensen van deze wereld maken in allerlei opzichten” (2). Met andere woorden, cultuur is zowel het fysieke als het fysiek gemaakte. Stanley Grenz heeft dit gedefinieerd in 4 categorieën van ‘objecten, afbeeldingen, rituelen en taal’ en de betekenissen die we maken en afleiden uit die dingen (3). Emil Brunner verbond de objecten en hun betekenis toen hij schreef dat cultuur gezien kan worden als ‘de materialisatie van betekenis’ (4).
In de moderne wereld is technologie een van onze belangrijkste culturele goederen. Afhankelijk van de definitie kan het woord technologie elk nuttig ding omvatten dat mensen gebruiken, inclusief de kleding die we dragen, de leidingen die ons schoon water bezorgen, het papier en de apparaten die we gebruiken om te lezen en de telefoons die we nu bij ons hebben. Ik neem aan dat toen God in Genesis 2 het bevel gaf om de ‘hof van Eden te bewaren’, het gebruik van technologie bedoeld en gesanctioneerd werd. In de gehele Bijbel zien we dat God door menselijke creativiteit en technologie werkt, inclusief de ark van Noach, de stenen tafels, het kruis waaraan Jezus hing, en op een dag in de toekomst de beloofde nieuwe stad vol met culturele symbolen als wegen, trompetten en spandoeken. Technologie en creativiteit maken duidelijk deel uit van Gods plan voor de mensheid, maar daarnaast realiseren we ons dat de dingen die we maken ook onszelf veranderen. Wanneer we een schop gebruiken, ontstaan er soms blaren en eelt op onze handen. Dit gebeurt ongeacht het doel waarvoor we de schop gebruiken, of dat doel nou wel of niet tot Gods eer is. Wanneer we auto’s gebruiken, hebben we de neiging om verder te gaan wonen van de plaatsen waar we werken en aanbidden. Dat geldt voor alle middelen die we gebruiken. Er is een moreel goed gebruik van technologie en een moreel slecht gebruik. Wat we vaak niet in de gaten hebben, is dat het gebruik van technologie ons in een bepaalde richting of ontwikkeling stuurt. Over welke richting gaat het als we het hebben over onze moderne digitale technologie?
Holografische concerten, virtuele herinneringen en elektronische dating
Laten we eerst eens kijken naar het wonder van muziek, dat tot in de late negentiende eeuw en vroege twintigste eeuw alleen te horen was in een live setting met menselijke kunstenaars. Toen de opnametechnologie eenmaal uitgevonden was, creëerde een nieuwe gevirtualiseerde vorm van muziek een totaal andere sociale praktijk en veranderde de relatie tussen kunstenaar en publiek fundamenteel. Luisteren naar muziek was niet altijd meer dezelfde soort gemeenschap- en cultuurervaring maar werd in plaats daarvan koopwaar, door een individu gekocht en gebruikt op een manier die hij of zij fijn vond. Aanvankelijk werd opgenomen muziek toegepast om het via luidsprekers voor een verzamelde menigte ten gehore te brengen, maar met de komst van de ‘walkman’ en hoofdtelefoons veranderde niet alleen de relatie tussen de artiest en het publiek, maar ook de gebruiker zelf.
Door de digitale wereld hebben we vergelijkbare stappen gezet, echter niet op de manier zoals we verwacht hadden. In de begintijd van het internet waren cultuurcritici bang dat de ‘virtuele wereld’ een aparte dimensie zou zijn die we de voorkeur zouden geven boven de ‘echte wereld’. Wat we de afgelopen twintig of meer jaar gezien hebben, is dat mensen in werkelijkheid zich vaker op een dag verplaatsten tussen offline en online werelden. We gaan hardlopen met een smartphone-tracker, controleren onze e-mail tijdens het wachten in een rij in de supermarkt en sturen sms-berichten naar vrienden die we persoonlijk zullen ontmoeten. Terwijl dit alles gebeurt, is het ons misschien niet opgevallen dat onze smartphones het griezelige vermogen ontwikkeld hebben om veel van onze cultuurgoederen en praktijken in zich op te nemen. Zonder deze fysieke middelen als deel van ons leven voelen velen van ons een diep gevoel van onthechting en eenzaamheid.
Neem bijvoorbeeld het concept van geheugen. Naarmate we ouder worden, is veel van wie we zijn en wat we ons voorstellen, verbonden met onze herinneringen. De bezienswaardigheden, geluiden, geuren en gevoelens van onze opvoeding, onze puberteit, ons genoten onderwijs, onze eerste banen en onze eerste liefdes verankeren ons identiteitsgevoel. Laten we eens kijken naar wat we tegenwoordig het ‘geheugen’ noemen en hoe we het waarderen. We kunnen iemand horen zeggen: “Ik ben mijn camera kwijt. Al mijn herinneringen zaten daarin!“ Of we zien een advertentie die belooft ‘al onze dierbare herinneringen’ op te slaan en te beschermen. Het geheugen wordt in dit geval gevirtualiseerd en naar de cloud verhuisd.
In 2016 bracht Snapchat een functie uit onder de naam ‘Snapchat herinneringen’ die genoemd werd ‘een persoonlijke verzameling van je favoriete momenten’. Vreemd genoeg was Snapchat juist opgezet als tegenwicht van de sociale media waar alles werd opgeslagen, want foto’s geplaatst op Snapchat werden na enige tijd gewist. Snapchat werd vaak bekritiseerd doordat mensen het gebruikten om foto’s te manipuleren met bijvoorbeeld gekke gezichten. Ongeveer hetzelfde met de gekke bekken die we vroeger op de lagere school trokken als de meester niet keek. Deze ontwikkeling van ‘Snapchat herinneringen’ illustreert wat ik bedoel met de virtualisatie van onze cultuur. Men heeft een eenvoudig cultureel ritueel genomen, namelijk een gek gezicht trekken voor een vriend en men heeft het een virtuele representatie gegeven, namelijk een die bestaat zonder plaats en buiten je geest. Het gekke gezicht heeft niet in de fysieke wereld plaats gevonden, maar is gecreëerd in de virtuele wereld.
Facebook heeft een vergelijkbare functie waarbij gebruikers bij het inloggen zien wat Facebook ‘herinneringen’ noemt, dit zijn vaak foto’s of video’s die een aantal jaren geleden zijn geplaatst. Wat er echt in ruimte en tijd gebeurde, wordt echter altijd ingevuld door de lagen van onze herinneringen en ervaringen. Nu worden de gebeurtenissen nog verder ingekleurd door de algoritmen en filters van Facebook.
De rituelen van dates, afspraken, zijn ook gevirtualiseerd. De contactplaatsen en geur van goedkope eau de cologne van vroeger zijn vervangen door zorgvuldig bewerkte afbeeldingen op internet. Een positieve kant is dat dating-apps een uitkomst kunnen zijn voor het vinden van een persoon met vergelijkbare overtuigingen en interesses in een grote stad waar mensen vaak nauwelijks contacten hebben. Maar naarmate de techniek zich ontwikkelde, zijn er nieuwe apps zoals Tinder die de perceptie van onze leefomgeving veranderen. Hoewel ik Tinder nooit persoonlijk gebruikt heb, is het - wat ik begrepen heb - een op locatie gebaseerde applicatie van beschikbare ‘matches’ van mannen en vrouwen die zich fysiek in je omgeving bevinden. Je kunt door de profielen van meerdere mensen heen scrollen om je wensen aan te geven. De app maakt het mogelijk met elkaar te communiceren om vervolgens elkaar misschien te ontmoeten.
Door de ontwikkeling van Tinder worden traditionele ontmoetingsplaatsen zoals, bars, kerken, koffieshops, grotendeels overbodig. Tinder is geen fysieke ontmoetingsplaats voor het vinden van een levenspartner, want die wordt nu gevonden door te surfen en scrollen. Gebruikers van Tinder bevinden zich op een virtuele plek, net zoals de rituelen bij vergaderingen en communicatie online. Uiteindelijk zijn ze misschien tijdelijk tevreden op een fysiek niveau, maar raken ze verder verwijderd van de reële wereld en van een betekenisvolle relatie.
Het gaat hier niet alleen om kritisch te zijn op een kortstondige relatie in Snap of de immorele potentie (evt. de potentiële immoraliteit) van Tinder. Het is ook niet zo dat we, zoals waar men vroeger bang voor was, we totaal ‘ingeplugd’ zouden worden in een virtuele wereld en totaal losgekoppeld zouden zijn van de ‘echte wereld.’ In plaats van ons volledig in de virtuele wereld te begeven, hebben we elementen (zoals objecten, afbeeldingen, rituelen, taal) die een gezonde cultuur vormen en die betekenis en doel geven aan de wereld, overgenomen en die reële objecten vervangen door virtuele voorstellingen.
Onze telefoons hebben zoveel basale vaardigheden ontwikkeld dat de telefoon zelf de ‘buitenwereld’ vertegenwoordigt. Onderzoekers hebben aangetoond dat het de empathie en gevoelens van verbondenheid tussen twee mensen die een gesprek voeren kan verminderen (5). Meer dan 75 % van alle smartphonegebruikers geeft toe last te hebben van nomofobie, dat is de angst om een mobieltje te verliezen en daardoor niet bereikbaar te zijn voor de buitenwereld. Het gevolg is dat we te allen tijde een diep verlangen hebben naar de aanwezigheid van het apparaat. Onze telefoons hebben dus veel wat in de wereld zinvol is, geabsorbeerd en zijn ons meest ‘heilige’ culturele object geworden. Toch geven ze, ondanks de belofte van macht, ons een bepaald vaag verlangen wat we vaak niet kunnen benoemen.
Ontheemding in de Bijbel
De oorzaken van ons moderne gevoel van ontheemd zijn kunnen nieuw zijn, maar het gevoel van niet verbonden zijn klinkt door alle Bijbelverhalen heen. In de Bijbel biedt God ons een weg om thuis te komen en ons thuis te voelen. Waar de moderne tijd vrijheid en mobiliteit biedt ten koste van onthechting en verbondenheid, is het bijbelse verhaal diepgaand bezig met de fysieke wereld en het belang van bekende plaatsen en gebruiken. John Inge betoogt dat het christelijk geloof niet de religie is van verlossing van plaatsen, maar de religie die in en door bepaalde plaatsen redding biedt (6).
Als de mens ooit een thuis heeft gehad, een gevoel van geworteld zijn in de wereld, was het zeker de Hof van Eden. Jammer genoeg brachten Adam en Eva door hun verlangen naar vrijheid, kennis en de mogelijkheid buiten de wil van God te leven, de zonde in de wereld. De ‘prijs’ van hun vrijheid was dat ze uit de hof van Eden werden verdreven, achtergelaten en gedoemd om te dwalen, te strijden en nooit meer echt thuis te zijn. Hun verwijdering uit de hof van Eden is een archetype van ontheemding, en hun verlangen naar terugkeer naar en het herstel van hun thuis echoot door in de rest van het Bijbelverhaal.
Ook Abraham werd geroepen om naar een plaats te gaan… “Door zijn geloof ging Abraham toen hij geroepen werd, gehoorzaam op weg naar een plaats die hij in bezit zou krijgen, en hij ging op weg zonder te weten waarheen” (Hebr. 11:8) en het was in die ontheemde ruimte waar God tot hem kwam. Ook het Hebreeuwse volk heeft gedurende de tijd in Egypte en in de Babylonische ballingschap een tijd van ontheemding meegemaakt.
Juist op die momenten waar ze ‘ver van huis’ waren ten tijde van de woestijnreis denk ik dat God leidinggeeft in de wereld waarin ze zich bevonden. Denk bijvoorbeeld aan de gebeurtenissen nadat God de wet aan de Israëlieten gegeven had, toen Hij een voorwaardelijk verbond met hen sloot en hen gebood alles te doen wat Hij bevolen had (Ex. 19:24). Mozes klom met Jozua opnieuw de berg Sinaï op en liet het volk kwetsbaar achter. Ze waren ver verwijderd van het leven dat ze in Egypte, met de daarbij horende geuren, gezichten, geluiden en dagelijkse rituelen, gekend hadden. Zo slecht als hun slavernij was, zo onbekend was hun huidige omgeving. Nu had hun leider hen klaarblijkelijk achtergelaten aan de voet van een angstaanjagende berg. In plaats van te verlangen naar een abstracte, gevirtualiseerde religie, verlangden de mensen naar iets dat hen in de wereld kon verankeren en hen een gevoel van plaats en betekenis kon geven. Aan dat verlangen gaven ze zich over en ze gaven hun gouden oorringen aan Aaron zodat hij een gouden kalf kon maken.
We kunnen het aanbidden van het gouden kalf interpreteren als eenvoudige afgoderij, het aanbidden van een valse God in plaats van de ene ware God, maar het is Jahweh Zelf die hun de behoefte aan fysieke goederen en rituelen had ingegeven. De bedoeling was echter dat de Israëlieten deze zaken zouden koppelen aan Gods aanwezigheid, ongeacht waar ze waren. In feite was God in de hoofdstukken tussen de bevestiging van het verbond (Ex. 24) en het gouden kalf (Ex. 32) juist bezig met het voorbereiden van wat ze verlangden. In Ex. 31 zien we dat God Besaleël, de zoon van Uri, had uitverkoren door aan hem opdracht te geven de fysieke voorwerpen te maken die de aanwezigheid van God in hun midden representeerde. Deze taak was zó belangrijk dat Besaleël de eerste persoon in de Bijbel is van wie gezegd is dat hij vervuld was met de Heilige Geest (Ex. 31:3). Met het benoemen van Besaleël zegt God ons dat wetten en leerstellingen ertoe doen en dat zij diep moeten doordringen in de geest en ziel. Ze moeten vergezeld worden van volledig geïntegreerde werktuigen en patronen binnen de gemeenschap.
Later in de Pentateuch vinden we precies dat wat God geeft aan Israël, namelijk een hele cultuur met taal, voorwerpen, beelden en rituelen, allemaal minutieus vervaardigd door Besaleël en zijn partner Oholiab. Elk van die artefacten was ontworpen met een functioneel en geestelijk doel door het vermogen van geest en hart een eigen identiteit te geven en daardoor aan de Israëlieten, zelfs toen ze naar hun nieuwe thuis reisden, het waardestelsel van God te laten zien. Hierin laat God zien dat Hij het belang ziet van fysieke objecten en ruimten om ons heen en de betekenissen die ze hebben voor onze dagelijkse rituelen en religieuze bijeenkomsten, begrijpt.
Wat heeft God ons, de Kerk, nu gegeven om een door het evangelie gevormde cultuur te creëren op de wereld waarin Zijn Zoon geboren werd? Het Nieuwe Testament beschrijft veelvuldig de details van het functioneren en de organisatie van lokale kerken waardoor de Heilige Geest gelovigen kan laten afstemmen op het beeld van de Zoon met zijn unieke uitdrukkingen in de verschillende culturen. Maar Jezus gebood ons twee belangrijke activiteiten: de fysieke bijeenkomst van Gods volk en het geven en ontvangen van brood en wijn in die gemeenschap.
Het ‘de-virtualiseren’ van de Kerk
Naarmate het internet zich ontwikkelde, hebben wij, evangelischen (vooral zij uit de niet-confessionele tradities) ontdekt dat veel elementen van onze erediensten vermenigvuldigd kunnen worden met digitale equivalenten. Veel kerken stellen hun preken via internet beschikbaar om te downloaden, evenals de livestreams van hun kerkdiensten die aanvankelijk bedoeld waren voor mensen die te ziek zijn om zelf naar de dienst te komen. Christelijke aanbiddingsmuziek is ook een digitaal product geworden dat voor iedereen naar believen gedownload en geconsumeerd kan worden. En hoewel we ons kunnen verbinden met de bronnen van de eigen kerk, is er ook een bijna oneindig aantal betere preken dan van de meeste van onze voorgangers van onze gemeenten en meer technisch verfijnde liederen op internet te vinden. Ook de Bijbel heeft dit proces van virtualisatie ondergaan. Waar eens de Schrift alleen in de kerk gehoord werd, maakt de drukpers de Bijbel tot een fysiek product dat men kan bezitten en vasthouden. Hierdoor kreeg het protestantisme een aspect van modernistisch individualisme. Nu, in het tijdperk van de smartphones waarop men de Bijbel kan lezen, is de Schrift zelf naar de cloud verhuisd, waardoor de Bijbel tot iets geworden is wat ons het gevoel geeft dat we het minder bezitten en koesteren, maar net zoals Google Maps op een andere manier ‘onzichtbaar’ toch beschikbaar is. Wat heeft de kerk dan te bieden aan een wereld die altijd met internet verbonden is en tegelijkertijd zo overweldigend onverbonden? Men verlangt echter naar aanraking en aarding terwijl men alleen virtueel verbonden is. Als alles wat ons christen-zijn inhoudt een online equivalent heeft, wat is dan het unieke dat ons anders maakt dan de een kerk online? Ik zou willen beweren dat het enige gegeven, ritueel dat niet echt gevirtualiseerd kan worden, de avondmaalsviering is. Immers ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat Christus ons in de praktijk van het gemeente zijn een culturele vorm gegeven heeft die duidelijk christelijk is.
We hebben een aantal fysieke voorwerpen, brood en wijn en een duidelijke taal (de toespraken in de bovenzaal) waaromheen de gemeenschap zich kan verzamelen en die voor ons een verbondenheid en worteling creëert in de huidige realiteit en de toekomstige belofte van het evangelie. In het avondmaal erkennen we ons huidige vreemdelingschap en de tussentijd tussen het alreeds en nog niet bestaande, tussen de Hof van Eden en de Nieuwe aarde. Als God ons druiven en graan had gegeven als middel van herdenking, zouden die symbolen ons misschien hebben doen terugkijken naar de Hof van Eden. In plaats daarvan heeft Hij ons brood en wijn geschonken, het product van menselijke arbeid, technologie en creativiteit dat ons eraan herinnert dat we deze wereld niet moeten ontvluchten, maar er creatief en verlossend in moeten leven zelfs als we verlangen naar het hemelhuis.
In een wereld die snelheid, efficiëntie en kortstondigheid waardeert, is de regelmatig terugkerende praktijk van gemeenschap (avondmaal) een radicale tegenculturele activiteit die langzaam, inefficiënt en duurzaam is. Voor mijn eigen broeders en zusters die in de vrije kerktraditie zijn opgegroeid en terughoudend zijn geweest in de regelmatige bediening van het avondmaal omdat ze bang waren dat het tot een soort katholiek gebruik zou worden of tot korte preken zou leiden, kunnen we geruststellen dat de reformatie het met deze rituelen al meer dan een half millennium overleefd heeft.
In plaats van het maal van de Heer naar een speciale gelegenheid te verbannen, moeten we deze duidelijke christelijke gewoonte om iedere week onze gemeenschap belijden en beleven, herstellen als een krachtig middel om onze toevlucht te zoeken tegenover deze digitaal ingestelde wereld. Het tegengif tegen het alsmaar ontwikkelende virtualisme is de gewone reguliere bijeenkomst rond de Tafel van de Heer. In het verkondigende en belichaamde evangelie, de preekstoel en brood en wijn, beleven we iets wat in de wereld uniek is en zeker niet beschikbaar in een winkel of website, wat tegelijk een belijden van ons vreemdelingschap is en een hoopvolle blik naar de volmaaktheid van de toekomst.
John Dyer (PhD candidate, Durham University) is directeur van Communications and Educational Technology aan het Dallas Theological Seminary en is de auteur vanFrom the Garden to the City: The Redeeming and Corrupting Power of Technology (Kregel, 2011).
Dit artikel is eerder geplaatst in het CHRISTIAN RESEARCH JOURNAL, volume 40, nummer 05 (2017).
Vertaald door Gerard Feller
NOTEN
1. Rory Carroll, “’We Need Human Interaction’: Meet the LA Man Who Walks People for a Living”. The Guardian; https://www.theguardian.com/us-news/2016/sep/14/los-angeles-people-walker-chuck-mccarthy.
2. Quoted in Andy Crouch, Culture Making: Recovering Our Creative Calling (Downers Grove, IL: InterVarsity Press, 2008).
3. Stanley Grenz and John R. Franke, Foundationalism: Shaping Theology in a Post-Modern Context (Louisville, KY: Westminster/John Knox Press, 2000), 141–46.
4. Emil Brunner, Christianity and Civilization (London: Nisbet, 1948), 62.
5. Andrew K. Przybylski and Netta Weinstein, “Can You Connect with Me Now? How the Presence of Mobile Communication Technology Influences Face-to-Face Conversation Quality,” Journal of Social and Personal Relationships, July 19, 2012, 244 (http://journals.sagepub.com/doi/pdf/10.1177/0265407512453827).
6. John Inge, A Christian Theology of Place (Burlington, VA: Ashgate, 2003), 92.
Niets uit dit artikel mag worden zonder uitdrukkelijke toestemming van de stichting en de auteur/vertaler worden overgenomen, gekopieerd of gebruikt worden. Uiteraard mag volgens de gangbare regels van bronvermelding er wel naar verwezen worden in andere publicaties. Neem bij twijfel eerst contact met ons op via het contactformulier.