Afrekenen met de dwalingen van de alverzoeningsleer
Door drs. Piet Guijt
Inleiding
In het artikel ‘Alverzoeningsleer: een zeer geraffineerde misleiding’ zoals gepubliceerd op deze site, is aangegeven waarom mensen (ook sommige christenen) graag de alverzoeningsgedachte zouden willen omarmen, wat de argumenten zijn van de verdedigers van de alverzoeningsleer en waarom deze argumenten volstrekt onhoudbaar zijn gebleken.
We zullen in dit document meer in detail ingaan op alle 45 gestelde vragen, die te vinden zijn op een internetsite (11), geschreven door GoedBericht, de stichting die zich bezighoudt met de verkondiging van de alverzoeningsleer. Woordvoerder André Piet van deze stichting probeert een aantal bezwaren tegen deze alverzoeningsleer te kunnen weerleggen. Hij doet dit aan de hand van het beantwoorden van 45 vragen m.b.t. de alverzoeningsgedachte. Het zijn vragen van mensen die kennelijk twijfels hebben bij de alverzoeningsleer en met de beantwoording van deze vragen probeert André Piet (hierna soms kort weergeven als A.P.) die twijfels weg te nemen door zijn visie naar voren te brengen. We zullen in dit document in detail ingaan op de gestelde vragen.
Op zich is het goed dat iemand zijn visie toelicht en verdedigt. Het kan mensen aan het denken zetten en evt. misverstanden wegnemen. Echter bij het doorlezen van de antwoorden van A.P. kan men niet anders dan zich verbazen over de soms kromme manier van redeneren, die wordt gevolgd. Het is bedroevend om te zien hoe zelfs predikers soms verkeerd en zonder onderscheiding met Gods Woord omgaan. André Piet is door zijn eigen studies kennelijk verstrikt geraakt, en m.i. ook zelf slachtoffer geworden van misleidende geesten, want we willen toch niet aannemen dat hij bewust mensen wil misleiden.
Diverse gelovigen zijn door de subtiele verdraaiingen van Gods Woord door aanhangers van de alverzoeningsleer in verwarring gebracht. Vandaar dat wij de argumenten van A.P. bij zijn beantwoording van de 45 vragen willen voorzien van kritisch commentaar. Daarmee willen we duidelijk maken dat de kritieken die tegen alverzoening zijn aangevoerd, helemaal niet door hem zijn weerlegd. En dat het absoluut noodzakelijk is zeer grote twijfels te hebben ten aanzien van de alverzoeningsleer. Sterker nog: de alverzoeningsleer moet als een geraffineerde misleiding resoluut worden afgewezen.
Weerlegging van argumenten van André Piet, aanhanger van de alverzoeningsleer
Wij zullen hieronder de diverse vragen nalopen, daarbij het antwoord van André Piet erop weergeven en vervolgens kort onze weerlegging van zijn visie geven.
Vraag 1. Waaraan is het woord alverzoening ontleend?
Volgens A.P. is dit ontleend aan Kol. 1: 20.
Wij komen bij de vragen 19 en 20 hierop terug.
Vraag 2. Op welke andere bijbelse argumenten steunt het geloof in alverzoening?
André Piet noemt enkele argumenten die het geloof in alverzoening zouden steunen. Het is een opsomming van enkele losse teksten zonder de betekenis ervan in de context aan te geven. Bovendien worden sommige teksten niet goed weergeven. Zo staat er in Filip. 2:11 niet dat alle tong van harte zal belijden. Dat is door A.P. erbij gezet omdat dit goed uitkomt voor zijn visie. Vergeten wordt dat er vele andere Bijbelteksten zijn die de alverzoening duidelijk weerspreken. Daarvoor kan worden verwezen naar ‘Bijlage 1. Bijbelteksten die de alverzoeningsleer weerspreken’ bij het genoemde artikel in Promise in oktober 2016 (18). Voorts zijn in dat artikel diverse, ook door A.P. genoemde, teksten besproken en zullen zij bij de diverse vragen hieronder aan de orde komen.
Vraag 3. Houdt alverzoening een ontkenning in van het toekomstig oordeel?
André Piet antwoordt dat er inderdaad sprake zal zijn van een oordeel, maar dat dit niet eindeloos zal zijn.
Dat deze gedachte absoluut niet juist is, zullen wij hieronder bij de desbetreffende vragen toelichten.
Vraag 4. Wat gebeurt er met de goddeloze na het sterven?
Uit het antwoord van André Piet op deze vraag blijkt helaas de verwarring in het denken van aanhangers van de alverzoeningsleer. Terecht begint A.P. te antwoorden, dat de goddeloze zal geoordeeld worden naar zijn werken (Openb. 20: 12) en, als hij niet staat geschreven in het Boek des Levens, zal worden geworpen in de poel van vuur, dat is de tweede dood (Openbaring 20: 14, 15).
Maar nu komt de vergissing, want A.P. koppelt 1 Kor. 15: 22-28 op een verkeerde manier aan Filip. 2: 10 en 11. Uit de Statenvertaling van 1 Kor. 15: 26, waar staat dat de dood als laatste vijand tenietgedaan zal zijn, wil A.P. afleiden, dat de dood er niet meer is. Het Griekse woord ‘katargeitai’ kan echter beter worden vertaald met werkloos gemaakt, inactief gemaakt, buiten werking gesteld, of zoals de NBG-vertaling zegt: onttroond. Maar dat geldt alleen voor de gelovigen in Jezus Christus en die Zijn woord bewaren! Die zijn verlost van de dood en zullen die in eeuwigheid niet zien (Joh. 8: 51). De (geestelijke) dood blijft bestaan voor hen die niet in Christus zijn.
Ten onrechte gaat A.P. ervan uit dat eenmaal de dood niet meer in de vuurpoel aanwezig zal zijn en dat dus alle mensen, die in de vuurpoel waren, alsnog verlost worden. Maar hij vergeet dat de dood altijd in de poel van vuur zal zijn (Openb. 20: 14).
Vraag 5. Dat God wíl dat alle mensen gered worden, wil toch niet zeggen dat dit ook daadwerkelijk zal gebeuren?
André Piet wijst op de enkele teksten waaruit zou moeten blijken, dat ieder mens gered zal worden, bijv. “God doet al wat Hém behaagt (Ps. 115: 3), Gód wil niet alleen dat alle mensen gered (behouden) worden (1 Tim. 2: 4), maar ook dat Hij een Redder (Heiland) is van alle mensen (1 Tim. 4: 10). God verhardt én opent harten van wie Hij maar wil (Rom. 9: 18; Hand. 16: 14) en niemand kan Zijn bedoeling en plannen weerstaan (Rom. 9: 20; Job 42: 2). Wat de wil van de mens betreft, zegt A.P.: zelfs het hart van de koning wordt door God bestuurd (Spr. 21: 1).
André Piet blijkt een verkeerd beeld te hebben van de relatie tussen Gods soevereiniteit en de vrije wil van de mens (7). Hier zullen we wat langer bij stilstaan. Ook al erkent A.P. dat God de mens niet dwingt, hij ziet echter niet in dat de mens met die wil, onafhankelijk van Gods wil, een keuze kan maken. Want dat is juist de essentie van de vrije wil die God Zelf aan de mens gegeven heeft. A.P. wijst wel op het feit dat God als hemelse Pottenbakker ons als mensen gevormd heeft, en op teksten zoals “Hij verhardt wie Hij wil en ontfermt Zich over wie Hij wil” (maar die tekst, Rom. 9:18, gaat over een uitverkiezing met een bepaald doel, en gaat niet over de eindbestemming van de mens). Maar A.P. blijkt de essentie van de vrije wil, namelijk de door God aan de mens gegeven morele keuzemogelijkheid om wel of niet voor God te kiezen, niet te (willen?) begrijpen. Als God de wil van de mens zou bepalen, dan heeft de mens geen vrije wil meer.
De Bijbel laat duidelijk zien, dat de mens een vrije wil heeft gekregen, en dat de mens zelf kan kiezen of hij Gods wil aanvaardt of afwijst. Immers alleen al uit het feit dat er een zondeval heeft plaats gehad omdat Adam en Eva God niet gehoorzaamden, blijkt al dat de mens een vrije wil heeft. Uiteraard verlangt God vanuit Zijn liefde voor mensen ernaar, én voor ons eigen bestwil, dat wij Hem gehoorzamen, maar Hij dwingt niet. De mens mag er zelf voor kiezen op Gods aanbod van heil door het lijden en sterven van Jezus aan het kruis van Golgotha in te gaan of niet. God is alleen een Redder van mensen die het offer van Jezus Christus aanvaarden.
God doet Zelf wat Hem behaagt, maar stelt elk mens voor een keuze. God bepaalt de twee mogelijkheden waaruit de mens kan kiezen, maar de mens moet zelf bepalen welke van die twee mogelijkheden hij kiest: voor of tegen God. Anders gezegd: kiezen om God te gehoorzamen, en dat tot eigen heil, of ervoor kiezen God ongehoorzaam te zijn en Gods genade-aanbod in Jezus af te wijzen, en dat tot eigen onheil. Denk bijv. aan Deut. 11 over zegen en vloek.
Als we de Bijbel bestuderen, kunnen wij tweeërlei wil van God ontdekken, nl. Zijn ‘absolute of soevereine wil’ (Gods raadsbesluit, Gods oordeel) die geen mens kan weerstaan. En daarnaast ook zijn ‘wensende wil of wederstandelijke wil’. Dit laatste is de wil die Hij aan mensen voorlegt maar die de mens in de door God Zelf aan hem gegeven verantwoordelijkheid al of niet kan weerstaan. Een voorbeeld van Gods wensende wil is te vinden in Matt. 23: 37 en Luk. 13: 34: “Jeruzalem… hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild” en “heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet” (Hebr. 3: 15). Dus vanwege de nota bene door God Zelf (!) aan de mens gegeven vrije wil geschiedt niet altijd het verlangen (de wensende wil) van God. “David Pawson, de Engelse baptist schrijft in zijn boek De weg naar de hel: De hele Bijbel door wordt ervan uitgegaan dat de mens verantwoordelijk is voor zichzelf en rekenschap dient af te leggen aan God. Als dat niet zo was, dan zou een oordeelsdag één grote klucht zijn” (12).
Hoe krom er door aanhangers van de alverzoeningsleer soms geredeneerd wordt en de Bijbel wordt verdraaid, blijkt uit het volgende. Men zegt bijv. dat het offer van Jezus nog niet genoeg zou zijn voor God, als de mens ZELF voor zijn/haar eigen heil zorg zou moeten dragen: namelijk door het juiste geloof of door het aannemen van een stelling. Dit is een onzinnige opmerking. Nogmaals, de mens mag er zelf voor kiezen op Gods aanbod van heil door het lijden en sterven van Jezus aan het kruis van Golgotha in te gaan of niet. Een simpele vergelijking: als een jongen een meisje vraagt, moet dat meisje zelf kiezen en ja of nee zeggen.
Vraag 6. Wat moeten we met teksten waar gesproken wordt over ‘eeuwig oordeel’ e.d.?
Hierop antwoordt André Piet: “Jesaja 32: 14 en 15 spreekt over een oordeel over Jeruzalem ‘tot in eeuwigheid’ (Staten Vertaling). En in hetzelfde vers wordt gezegd: “totdat over ons uitgestort zal worden Geest uit den hoge”. Volgens Judas 7 zijn Sodom en Gomorra een voorbeeld van straf onder eeuwig vuur. Toch zullen in de toekomst deze steden weer in hun vroegere heerlijkheid worden hersteld (Ezechiël 16: 55). Een voorbeeld van eeuwige straf! Het belangrijke punt is: ‘eeuwigheid’ = eeuw. Beide woorden zijn in de grondtekst van de Bijbel exact hetzelfde. ‘eeuw-ig’ verwijst naar ‘eeuw’ (Grieks: aiōn). In 2 Timotheüs 1: 9 lezen we de uitdrukking ‘vóór eeuwige tijden’. Waaruit blijkt dat een ‘eeuwige tijd’ noch beginloos, noch eindeloos is. Let er ook op dat ‘eeuwig’ niet tegenover ‘tijd’ wordt gesteld (zie vraag 35). Het eeuwig oordeel is het oordeel dat betrekking heeft op één of meer eeuwen (= tijdperken). Bij de terugkeer van de Here Jezus Christus breekt niet een eindeloze eeuwigheid aan maar ‘de toekomende eeuwen’”. Tot zover A.P..
Het is beslist niet juist, dat het woord aiōn steeds betrekking heeft op een eeuw. Het kan namelijk ook op eeuwigheid betrekking hebben, en dat is in de meeste teksten in het Nieuwe Testament het geval. Slechts in drie teksten (Rom. 16: 25; 2 Tim. 1: 9 en Tit. 1: 2), waaronder dus de door A.P. genoemde, is sprake van een bepaalde tijd, namelijk chronois aiōniois of chronōn aiōniōn (letterlijk: '[de] tijden van de eeuwen'). Wat de aanhangers nu doen is juist deze teksten, die uitzonderingen zijn, gebruiken (om niet te zeggen: misbruiken) om ‘aan te tonen’ dat aiōn ‘dus’ eeuw betekent, met voorbijgaan aan alle andere teksten, zoals bijv. Luk. 1: 33; Rom. 1: 25; 9: 5; 11: 36; 2 Kor. 11: 31; Hebr.13:8.Tenslotte kan nog worden opgemerkt dat het geen argument is vóór de alverzoeningsleer als eeuwig niet zou staan tegenover tijd. Want eeuwigheid betreft ook tijd, zij het een eindeloze tijd.
Dan nog de kwestie Sodom en Gomorra. De tekst begint met het woord ‘zoals’, waardoor het duidelijk met het voorgaande wordt verbonden. Het verband maakt duidelijk dat Gods oordeel komt over alles wat de plaats verlaat die Hij voor Zijn schepselen in Zijn schepping heeft bepaald. Bij Sodom en Gomorra gaat het om mannen die de natuurlijke omgang hebben vervangen door de tegennatuurlijke en in een homoseksuele relatie met elkaar schandelijkheid bedrijven (zie Gen. 19; Rom. 1: 27). De zin is dus dat Sodom en Gomorra en de steden daaromheen, op gelijke wijze als de engelen (Jud. 6) hebben gezondigd. Zij hebben dus een zonde begaan van hetzelfde afvallige karakter. Daarom liggen zij als een voorbeeld van Gods oordeel over het afvallen van de plaats die Hij voor hen in de schepping had bepaald (8).
André Piet interpreteert Jud. 7 anders dan bedoeld is. Het vuur dat Sodom en Gomorra vernietigde is een beeld van het eeuwige hellevuur. Dus de tekst wil niet zeggen dat de steden als zodanig nooit meer zouden mogen of worden opgebouwd. Uit wat Jezus in Matt. 11: 23 en 24 zegt over de vergelijking van Sodom en Gomorra met Kapernaüm gaat over het feit dat er verschil in oordeel zal zijn. Uit bijv. Luk. 12:47,48 blijkt dat God ook in het eeuwig oordeel volmaakt rechtvaardig is en dat Hij in dat eeuwig oordeel rekening houdt met de mate van kennis en verantwoordelijkheid die iemand heeft.
Vraag 7. Wat zeggen naslagwerken over de betekenis van het woord ‘eeuwigheid’ in de Bijbel?
Naar aanleiding van deze vraag noemt A.P. twee encyclopedieën, die zouden moeten aantonen dat aiōn meestal tijdelijk bedoeld is.
Uiteraard ontkent niemand, zoals we al zagen, dat het woord aiōn soms ook op een tijdelijke toestand kan slaan (dit is de strohalm waaraan A.P. zich steeds vastklampt), maar meestal, en dat wordt dan in de context heel duidelijk gemaakt, heeft het betrekking op een altijddurend toestand. En er zijn zovele andere encyclopedieën die informatie geven die A.P. niet welgevallig zullen zijn. Zie ook 8, bijlagen I, II en III.
Normaliter heeft het bijvoeglijke naamwoord ‘aiōnios’ de betekenis van een voortdurende onafgebroken bestaanswijze (2, 4). Zeker als er gezegd wordt, dat iets niet ophoudt, bijvoorbeeld “...hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust” (Mark. 9: 48) (13). Zeer sterk wordt dit weergegeven in een bepaalde stijlvorm om de eeuwigheid uit te drukken, bijv. eis pantas tous aiōnas, letterlijk: 'tot al de eeuw(ighed)en' (Jud. 2: 5) en eis ton aiōna tou aiōnos, letterlijk 'tot de eeuw(igheid) van de eeuw(igheid)' (Hebr.1:8), wat is vertaald met ‘tot in alle eeuwigheid'. Zie ook: Rom. 16: 27; Gal. 1: 5; Fil. 4: 20; 1 Tim. 1: 17; 2 Tim. 4: 18; Hebr. 13: 21; 1 Petr. 4: 11; 5: 11; Openb. 1: 6,18; 4: 9v.; 5: 13; 7: 12; 10: 6; 11: 15; 14: 11; 15: 7; 19: 3; 20: 10; 22: 5. De woorden ‘tot in alle eeuwigheid’ is een typisch Semitische uitdrukking, wat is overgenomen van het Hebreeuwse ‘le-olmei olamim’.
Het aparte woord ‘olam’ is op zich niet altijd eenduidig, want ‘olam’ kan o.a. ‘tijdperk, mensenleeftijd of eeuwigheid’ betekenen, maar wil men echter in het Hebreeuws eenduidigheid bereiken, dan zegt men in het Hebreeuws gewoon ‘le-olmei olamim’ en dát betekent dan dwingend ‘voor altijd en eeuwig’ (8, bijlage II).
Voorts kan nog worden gewezen op wat Brinkman (6) naar voren brengt. In het Nieuwe Testament komt het woord aiōn 128 maal voor. De vertaling van dit woord heeft veel problemen veroorzaakt, omdat vooral vanuit de hoek van de concordante vertalers (bijna allemaal mensen die de alverzoeningsleer aanhangen) slechts op één vertaalmogelijkheid wordt gewezen, nl. een (eindig) tijdperk. Dit is echter onjuist, want de etymologie (herkomst) van het woord aiōn is aienon, en dat betekent: altijd bestaand, eindeloosheid. Dit wordt door vele andere bronnen bevestigd (zie o.a. 8, bijlagen I,II en III).
Het Oude Testament is in het Hebreeuws en Aramees geschreven. Als we teksten in het Nieuwe Testament die een citaat zijn van teksten uit het Oude Testament lezen, dan zien we iets heel belangrijks! Zo is 2 Kor. 9: 9 (“gelijk er geschreven staat: Hij heeft uitgestrooid en aan de armen gegeven, Zijn gerechtigheid blijft in eeuwigheid") een citaat uit Psalm 112: 9. In deze Psalm staat: “Hij deelt uit, hij geeft aan de armen, Zijn gerechtigheid houdt voor immer stand, Zijn hoorn verheft zich in ere”. Het is dus onzinnig om te zeggen dat het woord aiōn slechts op een beperkte periode zou slaan en dus niet altijddurend zou zijn, want dat zou in tegenspraak zijn met Ps. 112: 9. Het woord ‘voor immer’ is in het Oude Testament steeds vertaald met altoos, eeuwig, voor altijd. Gods gerechtigheid is voor immer, en onlosmakelijk verbonden met God Zelf, die toch eeuwig is en dus niet: tijdelijk.
Andere voorbeelden zijn de combinatie van Ps. 45: 7 (Uw troon, o God, staat voor altoos [oulm] en eeuwig [oud], Uw koninklijke scepter is een rechtmatige scepter) en Hebr. 1: 8 (Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid [aionos] en de scepter der rechtmatigheid is de scepter van zijn koningschap). Het is dus volkomen ten onrechte dat aanhangers van de alverzoeningsleer beweren dat aiōn steeds betrekking heeft op een eindig tijdperk. Dat is volslagen onhoudbaar. Vergelijk ook Hebr. 5: 6 met Psalm 110: 4 en 1 Petr. 1: 25 met Jes. 40: 8. Het woord aiōn is een woord met zeer veel rijkdom, en dat moeten we niet ‘beperken’. Het geeft een van de unieke aspecten van God Zelf, Zijn altijd bestaande zijn. Het woord aiōn staat voor één van de personificaties van de goddelijke eigenschappen van het Eeuwige Wezen (6).
Vraag 8. Bewijst Mattheüs 25: 46 dat aan de eeuwige straf evenmin een einde komt als aan het eeuwige leven?
Volgens André Piet bewijst Mattheüs 25: 46 niet dat aan de eeuwige straf geen einde komt.
Hoe kan hij dat toch zeggen? Want als we naar de volledige tekst kijken, dan lezen we: “En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven”. We zien in de Griekse grondtekst twee keer hetzelfde woord aiōnion. Het zou toch wel vreemd en zeer inconsequent zijn om bij de straf wél te denken aan een tijdelijke toestand en bij het eeuwige leven niet.
André Piet zegt voorts: “Het eeuwige leven is het leven van de toekomende eeuw, lezen we in Lucas 18:30. Daarmee is de eeuwige straf de stráf van de toekomende eeuw”. ‘Eeuwig’ duidt hier volgens hem niet op de tijdsduur, maar op het wanneer van het leven en de straf, d.w.z. thuishorend in de toekomende aiōn. Dus het eeuwige leven is het leven van de toekomende eeuw en de eeuwige straf is de stráf van de toekomende eeuw, aldus A.P.
Maar dat is een misvatting. In dit verband is het daarom van groot belang te wijzen op de uitdrukking ‘deze aiōn/olamnoch in de toekomende’ (bijv. Matt. 12: 32), omdat deze door verdedigers van de alverzoeningsleer verkeerd wordt geïnterpreteerd, nl. als twee begrensde perioden. Het is een uitdrukking, die veelvuldig voorkomt in de Joodse apocalyptische en rabbijnse literatuur en een tegenstelling wil aanduiden tussen het tijdelijke (alleen deze aiōn, waarin deze wereld nog bestaat) en het eeuwige (als deze wereld afgeschaft zal zijn)” (4). “De logische gevolgtrekking van deze tweedeling in aiōnen is een scherp contrast tussen het leven nu, waarin God nog niet zichtbaar is, en het leven straks, in het zichtbaar geworden Koninkrijk van God. Nergens spreekt de Bijbel over meer dan twee aiōns: er is de huidige aiōn én er is de toekomende eeuw, die niet zal ophouden. Van een derde tijdperk wordt niet gesproken. Die mogelijkheid wordt niet gegeven, en daarmee wordt de vluchtweg die men zoekt in de mogelijkheid van een alverzoening na ‘alle aiōnen’ radicaal afgesneden! (4).
Het is daarom onjuist wat aanhangers van de alverzoeningsleer zeggen, nl. dat de Bijbel niet zou leren dat er een eindeloze eeuwigheid zal aanbreken, maar hiermee zou bedoelen de ‘toekomende eeuwen’ waarin God Zijn ‘voornemen der eeuwen’ tot voltooiing zal brengen. Deze invulling is gewoon verzonnen om de eigen visie overeind te kunnen houden. Immers om deze misvatting te kunnen ‘verkopen’, hebben zij deze ‘toekomende eeuwen’ nodig als een periode die voorbij zou gaan (en waarna nog iets anders zou volgen). Om nu aannemelijk te maken, dat het begrip ‘eeuwig leven’ ook tijdelijk is, ziet men dat eeuwige leven als een voorportaal naar het onvergankelijke en onverwelkelijke leven, dat geen einde kent. Maar deze voorstelling van een voorportaal is een verkeerde invulling, want als we kijken naar Openb. 4: 10 dan kunnen we toch niet veronderstellen dat de aanbidding van de oudsten zal ophouden. En uit Openb. 11: 15 kan toch niet worden geconcludeerd, dat de regering van God en Jezus zullen ophouden? (1). Zoals hierboven al is aangeven, is de term ‘tot in de eeuwen der eeuwen’ een sterke uitdrukking van eindeloosheid.
Tenslotte zegt A.P.: “Het woord dat in Matt. 25: 46 vertaald is met ‘straf’ is letterlijk: kastijding. Het beoogt een verbetering van de gekastijde. Het is een ander woord voor ‘straf’ dan in bijv. Handelingen 22: 5 waar het terecht met straf is weergegeven. Een eindeloze kastijding is een psychopathisch idee, zoals iedere rechtgeaarde ouder weet”.
Allereerst moet worden opgemerkt dat er voor straf verschillende Griekse woorden bestaan om daarmee het verschil tussen straf en kastijding aan te geven. Immers het woord ‘kolasin’ dat in Matt. 25: 46 is vertaald met ‘straf’ zou volgens A.P. letterlijk: kastijding zijn, maar die betekenis staat niet in het Griekse woordenboek. Bovendien geeft het begrip (opvoedkundige) straf of kastijding een verkeerde voorstelling van zaken van de eeuwige verdoemenis. De hel is geen heropvoedingsinstituut, maar een plaats van vergelding.
“De alverzoeningsleer wil ons een God voor ogen schilderen die op eenzelfde manier Zijn vijanden tot andere gedachten dwingt, dus door middel van pijniging (kastijding). Mensen die dit verkondigen noemen de eindeloze pijniging een “psychopathisch” idee. Het idee van een God die als een tiran zijn vijanden door foltering tot andere gedachten dwingt is echter nog veel ‘psychopathischer’. En dan zou de duivel daarna ‘vrijwillig’ zijn knie willen buigen voor God? Hoe vrijwillig is dat vrijwillig hier? Een vrijwillige keuze kan nooit door dwang en pijniging tot stand komen. Het is opmerkelijk dat hier ineens wel sprake zou zijn van een vrijwillige keuze terwijl de alverzoeningsleer onder andere is gebaseerd op het gegeven dat de mens en dus ook de duivel [eigenlijk] geen vrije wil zouden hebben!” (1).
Vraag 9. Gaat het eeuwige leven ook voorbij?
Uit het antwoord op deze vraag blijkt de verwarring bij André Piet. Hij antwoordt: “Let op: de (toekomende) eeuw gaat voorbij (vgl. Luc. 18: 30 en Ef. 2: 7). Het léven echter niet! Integendeel, juist de dood zal uiteindelijk tenietgedaan worden”.
Allereerst gaat A.P. er abusievelijk van uit dat de toekomende eeuw voorbijgaat. De door hem genoemde teksten wijzen daar niet op. Bovendien is het wél zo dat de dood door Jezus is overwonnen en dat zij, die in Hem geloven, in die overwinning mogen delen, maar voor hen die niet in Jezus geloven, is de dood niet tenietgedaan. Over die ongelovigen heeft de dood echter nog steeds macht en zijn zij in het dodenrijk. En het zijn deze dood en dodenrijk die eeuwig in de vuurpoel (NBV) zullen zijn (Openb. 20: 14), waar ook zijn: het beest en de valse profeet (Openb. 19: 20), de duivel (Openb. 20: 9 en 10) en zij die niet staan geschreven in het boek van het leven (Openb. 20: 15).
Vraag 10. Leidt de gedachte dat alles uiteindelijk toch goed komt niet tot een onverschillig leven?
André Piet antwoordt: “Voor sommigen wel. Reeds in Paulus' dagen waren er die hem lasterden en hem zelfs in de mond legden: laten we het kwade doen opdat het goede eruit voortkome. Het oordeel over dezen is welverdiend, aldus de apostel (Rom. 3: 8)”.
Zijn antwoord is op zich correct, maar ook al zou niemand onverschillig zijn of worden, dan is dat nog geen argument voor de vermeende juistheid van de alverzoeningsleer.
Vraag 11. Waarom zouden we aan anderen het evangelie vertellen als zij toch wel gered zullen worden?
André Piet antwoordt dat het tóch verteld moet worden, juist omdat het een goede boodschap is. Hij wijst overigens wel op het feit dat de niet-gelovigen niet gered worden van de komende toorn. “Degenen die geloven worden gered van de komende toorn, maar de overigen niet (1 Thess. 1: 10). En omdat wij weten hoezeer de Heer te vrezen is trachten wij de mensen te overtuigen, zo schrijft de apostel in 2 Kor. 5: 11”, aldus A.P.
Merkwaardig dat hieruit geen consequentie wordt getrokken. Immers het gegeven dat je mensen moet trachten te overtuigen impliceert, dat de mogelijkheid bestaat dat zij niet overtuigd kunnen worden en het evangelie kunnen afwijzen. Maar ook die mogelijkheid wordt door de aanhangers van de alverzoeningsleer ontkend, want zij concluderen ten onrechte uit Luk. 15: 1 t/m 7 dat alle verloren mensen uiteindelijk door God gevonden zullen worden. Immers uit vers 7 blijkt de bedoeling van de gelijkenis. Zie ook vraag 16.
Vraag 12. Is bij de meeste mensen die in alverzoening geloven de wens niet de vader van de gedachten?
Hierop antwoordt André Piet: “Als mensen dat erg graag willen, bevinden ze zich in elk geval in zeer goed gezelschap! God Zelf namelijk wil dat alle mensen gered worden (1Tim. 2: 4). En omdat Gód het wil zál het ook gebeuren (1Tim. 4: 10)”.
God wil inderdaad dat ieder mens gered wordt, maar God respecteert de keuze van elk mens, ook al betekent een keuze tegen God uiteindelijk eeuwigdurende ellende (= uitlandigheid, d.i. buiten het Koninkrijk van God zijn).
Voorts zegt A.P., dat dat wanneer iemand niet wil dat God een Redder is van alle mensen (bijv. vanwege de traditie!), zo iemand ook verblind zal zijn voor het royale Schriftgetuigenis hierover (Joh. 7: 17).
Allereerst moet worden opgemerkt, dat iemand die de alverzoeningsleer verwerpt, niet ervan beschuldigd mag worden dat hij zou wensen dat er mensen verloren zouden gaan. Ieder weldenkend mens zou wel willen, dat alle mensen behouden zouden worden, maar helaas zal niet ieder mens zich aan God willen onderwerpen. Overigens wijst A.P. ten onrechte op Joh. 7: 17, want het gaat in die tekst om het gegeven dat de Farizeeën weigeren de leer van Jezus te erkennen en te aanvaarden. Bedacht moet nog worden dat het juist Jezus was die meer dan wie ook over de hel sprak en ervoor waarschuwde!
Vraag 13. Pleit de kerkgeschiedenis niet tegen de leer van de alverzoening?
André Piet antwoordt als volgt: “Grote figuren uit de eerste eeuwen van de kerkgeschiedenis zoals Origenes, Clemens van Alexandrië, Eusebius en Gregorius van Nazianza geloofden op dit punt nog de Schrift. Een grote ommekeer is er gekomen sinds Augustinus en later toen de duistere middeleeuwen aanbraken. ‘De toekomende eeuwen’ waarvan de Schrift spreekt, werden vervangen door een eindeloze eeuwigheid. Het dal van Hinnom werd een mythische hel. En Gods heilsplan voor de ganse schepping werd beperkt tot een triomferende kerk boven …”.
Wat een onjuiste voorstelling van zaken! Allereerst kan worden opgemerkt dat Origines een gnosticus was die zijn gnostische denkbeelden (waar Paulus zeer sterk voor waarschuwde) wilde mengen met elementen uit het evangelie. Hij leerde o.a. dat sterren een ziel hebben en dat demonen gered zullen worden (citaat uit “If The Foundations Be Destroyed”, geschreven door Charles Salliby) (1). Heel vreemd is het, dat A.P. kennelijk niet begrijpt dat het dal van Hinnom een metafoor is van de hel. En ten onrechte denkt hij dat veel christenen menen dat Gods heilsplan voor de ganse schepping werd beperkt tot een triomferende kerk boven. Heel veel christenen weten en geloven dat Gods heilsplan voor de gehele schepping bedoeld is. Maar voor de mens geldt, dat hij voor de keuze wordt gesteld.
Bij zijn antwoord op vraag 13 zegt A.P.: ”Overigens, Paulus waarschuwde aan het einde van zijn leven er al voor dat na zijn heengaan de mensen de gezonde leer niet meer zouden aanvaarden (2 Timotheüs 4:3). Waarmee gezegd wil zijn dat de kerkgeschiedenis een uiterst onbetrouwbare maatstaf is om een leer te beoordelen. Of een leer gezond is maakt niet de kerkgeschiedenis uit maar alleen de Schrift”.
Volkomen ten onrechte gaat A.P. ervan uit dat de alverzoeningsleer de gezonde leer is. Alle tegenwerpingen in dit betoog zijn juist bedoeld om de alverzoeningsleer als een vals evangelie te ontmaskeren. Verder spreekt A.P. zichzelf tegen want ook hij wil zich verschuilen achter mensen uit de kerkgeschiedenis.
Vraag 14. Is het voor een simpele Bijbellezer niet erg ingewikkeld om alverzoening te ontdekken?”
André Piet: “Nee en ja. Een eenvoudige lezer van de Bijbel wordt op iedere bladzijde geconfronteerd met een God die het verlorene zoekt en vindt, Wiens liefde geen grenzen kent en Die alle dingen wél maakt”.
Ja, inderdaad en uiteraard wil God dat elk mens tot erkenning van de waarheid komt, want God heeft de mens lief, maar A.P. begrijpt niet het wezen van de vrije wil die God Zelf (!) aan de mens gegeven heeft. Immers liefde laat mensen vrij in hun morele keuze. Zie ook ons commentaar bij de vragen 5 en 16.
A.P. vervolgt dan: “Tegelijkertijd leest een simpele Bijbellezer van een ‘eeuwige straf’, van pijniging ‘tot in alle eeuwigheden’, enz.. Dat zulke terminologie strijdt met wat er in de grondtekst staat geschreven, kunnen de meesten natuurlijk niet weten. En dát schept de verwarring. Dát maakt het inderdaad soms ingewikkeld om alverzoening in de Schrift duidelijk te vinden”.
André Piet schermt wel met de grondtekst, maar (ook) zij die de grondtekst kunnen lezen, laten zich [hopelijk] niet in verwarring brengen door de dwalingen van de alverzoeningsleer. A.P. begrijpt m.i. zelf ten diepste niet wat de bedoelde terminologie inhoudt. En hij durft zelfs nog te beweren dat “het de mens is die de waarheid van de alverzoeningsleer versluiert en in ongerechtigheid ten onder houdt” en daartoe Rom.1:18 voor zijn gammele alverzoeningsleerkarretje wil spannen.
Vraag 15. Moet de alverzoening ook gepredikt worden?
André Piet zegt onder meer: “…. niet de alverzoening moet gepredikt worden maar de Alverzoener. Niet de redding van alle mensen maar de Redder van alle mensen. Dát is het betrouwbare woord dat alle aanneming waard is en waarvan de apostel zegt: beveel en leer dit (1Tim. 4: 9-11)”.
Zijn antwoord klinkt vroom, maar is in feite een rookgordijn. Inderdaad heeft God het mogelijk gemaakt dat elk mens door geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus behouden kan worden, maar A.P. houdt er steeds geen rekening mee dat de mens een vrije wil heeft en zelfs ervoor kan kiezen zich niet aan God te onderwerpen. Maar dat betekent uiteindelijk een keuze voor de hel. "Er zijn uiteindelijk slechts twee soorten mensen: zij (de gelovigen) die tot God zeggen: "Uw wil geschiede", en degenen (de ongelovigen) tegen wie God zal zeggen: “uw wil geschiede” (The Great Divorce, C.S. Lewis) (12).
Vraag 16. Is de tweede dood geen definitieve vernietiging?
Uit het antwoord van A.P. blijkt heel duidelijk de verwarring in zijn leer. Hij zegt: “Als dat het definitieve einde zou zijn, dan zou de dood toch het laatste woord hebben. Bovendien, God zou een eindeloze Verliezer zijn geworden… Schepselen, werk van Zijn eigen handen zouden voor altijd onbereikbaar zijn geworden voor Zijn grenzeloze liefde”.
Nee, de dood heeft niet het laatste woord. Immers de dood zelf wordt in de vuurpoel geworpen, zoals al eerder bij vraag 9 aangegeven (Openb. 20: 14) en ook zij die in de dood zijn, zijn de verliezers en dus niet God. God is de grote Overwinnaar. Omdat God de mens een vrije wil heeft gegeven (anders zouden we marionetten zijn), heeft de almachtige God bewust gekozen voor het risico dat sommige mensen Hem zouden (kunnen) afwijzen. God zoekt mensen, maar dwingt niet. André Piet probeert met Luc. 15: 4 (God zoekt het verlorene totdat Hij het vindt) aan te tonen dat uiteindelijk ieder mens gered wordt. Maar A.P. laat na om te wijzen op vers 7 waar staat: “Ik zeg u, dat er alzo blijdschap zal zijn in de hemel over een zondaar, die zich bekeert, meer dan over negenennegentig rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben”. Die tekst geeft de ware bedoeling aan van de gelijkenis die Jezus uitsprak! Bovendien, het feit dat God ons vindt, wil nog niet per se zeggen, dat mensen met Hem mee willen gaan zoals het verloren schaap in de gelijkenis. Immers niet ieder mens wil een ‘schaap’ zijn, want helaas willen sommigen een ‘bok’ zijn (Matt. 25: 32 en 33).
Vraag 17. Ontnemen we aan het toekomstig oordeel niet de ernst wanneer er tóch een einde aan komt?
André Piet antwoordt dat ook een tijdelijk oordeel en lijden zwaar en ernstig is.
Inderdaad is ook tijdelijk lijden verschrikkelijk. Maar dat is nog geen bewijs voor de juistheid van de alverzoeningsleer. Ook de door A.P. genoemde tekst Ps. 30: 5 of 6 niet.
Vraag 18. Laten de laatste hoofdstukken van de Bijbel alverzoening zien?”
Zoals te verwachten was, meent André Piet dat deze hoofdstukken alverzoening niet weerspreken, want God zal toch alles nieuw maken? (Openbaring 21: 5).
Maar dan moet hij toch iets verder lezen (vers 8), want daar staat: “Maar de lafhartigen, de ongelovigen, de verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars, en alle leugenaars; hun deel is in de poel, die brandt van vuur en zwavel: dit is de tweede dood”. Die maken geen deel uit van de vernieuwde schepping, want alleen zij die in Christus, het Lam Gods zijn, maken daarvan deel uit (Openb. 21: 9 t/m Openb. 22: 5).
A.P. meent dat Paulus verder kijkt dan Johannes. Want Johannes spreekt over de troon van het Lam en over heersen tot in de aionen der aionen (Openb. 22: 5). Paulus laat volgens hem echter zien dat Christus' heerschappij een ‘totdat’ heeft (1 Kor. 15: 25). In Openbaring 21 en 22 is nog sprake van (de tweede) dood (21: 8). Paulus zegt evenwel dat ook de dood als laatste vijand zal worden tenietgedaan (1 Kor. 15: 26), aldus André Piet.
Hieruit blijkt dat A.P. geen goed beeld heeft van diverse begrippen. Immers dat de dood als vijand zal tenietgedaan worden, wil niet zeggen dat er geen dood meer is, maar dat de dood geen heerschappij meer heeft over hen die in Jezus geloven. Dáárover spreekt Paulus en dat gaat juist vooraf aan het einde waarover Johannes spreekt in Openb. 19, 20 en 21 waar wordt aangegeven wie in de vuurpoel worden geworpen (Openb. 19: 20; 20: 10, 14, 15 en 21: 8). André Piet draait de zaak gewoon om.
Vraag 19. Wat betekent ‘weder verzoenen’ in Kol. 1: 20?
André Piet schrijft: “Het hier gebruikte woord ‘apokatallasso’ wijst op verzoenen, op het wegnemen van vijandschap tussen God en mensen en tussen mensen onderling, en dat is een ander woord dan ‘hilasmos’ in bijv. 1 Joh. 2: 2 wat gaat over het bedekken van zonden. God verzoent de wereld met Zich ‘door het bloed van Zijn [Jezus’] kruis’ (HSV). Door het kruis leert God de wereld Liefde tegen alle vijandschap in”.
Maar de foute veronderstelling die hij maakt, is dat hij denkt dat alle mensen het liefdesaanbod van God zullen aannemen. Helaas zal dit niet zo zijn. In Kor. 5: 20 lezen we de oproep: laat u zich met God verzoenen (of letterlijk: ‘wordt verzoend’, maar niet in de betekenis van een [te verwachten] feit, maar in de zin van een oproep!). Helaas is de praktijk dat niet ieder mens zich met God wil laten verzoenen. Overigens moet er nog op gewezen worden dat ‘de zonden zijn bedekt’ (hilasmos) niet automatisch betekent dat ‘de betrekking is hersteld’ (katallagè). Dat mensen verlost zijn of worden, gebeurt pas door iemands persoonlijke geloof in de Heer Jezus.
Vraag 20. Wordt in Kol. 1: 20 een beperking gemaakt door wat onder de aarde is, er niet bij te noemen? (want dit komt wel voor in Filip. 2: 10)
Tot mijn verbazing zegt A.P.: “dat ‘ónder de aarde’ zich de doden bevinden en die bevonden zich ooit wel degelijk óp aarde”. Hij vat het begrip ‘onder de aarde’ zijn heel letterlijk op, namelijk als het begraven zijn van de doden. Dit is een ongeestelijke interpretatie.
Merkwaardig is dat hij in zijn antwoord er nog op wijst dat dat vijandschap de voorwaarde is voor verzoening. Dit is onzinnige opmerking (je kan een drenkeling uiteraard alleen redden als hij in het water ligt. Dat is nogal wiedes, een loze vanzelfsprekendheid), en een aanwijzing ervoor hoe iemands denken is misvormd als hij een bepaalde onbijbelse opvatting hoe dan ook wil blijven verdedigen. Immers de vijandschap is het probleem waarvoor een oplossing, namelijk de verzoening noodzakelijk was, en geen voorwaarde om te delen in de verzoening. Immers de voorwaarde is het (willen) aanvaarden van de verzoening.
Terecht zegt de Studiebijbel van ‘In de Ruimte’ bij Kol. 1: 20 o.a. het volgende: “Sommigen hebben in deze tekst een verkondiging van de alverzoening gelezen, waarbij ook de ongelovige mensen en de duivel met zijn engelen vrede met God vinden. Veeleer moeten we echter denken aan een situatie waarbij alles wat tegen God heeft gerebelleerd, wordt onderworpen en de heerschappij van Christus moet erkennen (Fil. 2: 10)”.
Vraag 21. Wil Filippenzen 2: 11 niet gewoon zeggen dat eens alle tong gedwongen zal belijden dat Jezus Heer is?
In Filip. 2: 10 en 11 staat dat alle tong zal belijden dat Jezus de Here is. Volgens André Piet zullen allen, ook zij die onder de aarde zijn, God van harte loven, want er staat ‘tong’ en niet ‘lip’. Want tong wijst volgens A.P. op het innerlijk, terwijl met de lippen eren slechts buitenkant en schijn is. Dit is aardig verzonnen, maar klopt niet omdat ‘glossa’ slaat op taal en spraakorgaan. En soms wordt het woord ‘lip’ ook gebruikt als het gaat om welgemeende belijdenissen (Hebr. 13: 15/16). Bovendien kan het woord ‘ex-omologeo’ zowel slaan op een gemeende belijdenis als op een lippendienst. Tenslotte kan nog worden opgemerkt dat ook zij die verloren zijn, moeten erkennen dat Jezus Heer is. Ook dat is tot eer van God de Vader (9).
Vraag 22. Zijn de ‘allen’ in allerlei zgn. ‘alverzoeningsteksten’ niet slechts al de gelovigen?
Aanhangers van de alverzoeningsleer concluderen uit teksten als o.a. Rom. 5: 18, 1 Kor. 15: 22 en Kol. 1: 20 dat ‘dus’ alle mensen behouden worden, maar men vergeet dat het heil dat God aanbiedt aan de door de zonde van God gescheiden mens aangenomen moet worden. Het offer van Jezus was voor alle mensen bedoeld, maar niet ieder mens aanvaardt het. Helaas. God stelt, zoals we al zagen, de mens voor de keuze om Zijn aanbod van genade in Christus wel of niet aan te nemen. De keuze van de mens blijkt ook als men Joh. 3: 17 (ook Joh. 12: 46) goed leest, want in de tekst wordt gesproken over ‘opdat’. Dit wijst enerzijds op de wens van God, maar ook op de mogelijkheid dat mensen het aanbod van God kunnen afwijzen. Ook Rom. 3:23/24 is geen bewijs voor de juistheid van de alverzoeningsleer. Immers in de betreffende perikoop wordt diverse keren gesproken over de voorwaarde van rechtvaardiging en behoudenis, namelijk geloof in Jezus Christus. Met andere woorden, de context maakt duidelijk dat ‘allen’ slechts gerechtvaardigd worden in zoverre zij geloofd hebben. “Dezelfde argumentatie kan ook op Rom. 11: 32 en Rom. 5: 17 t/m 19 [zie hieronder] toegepast worden” (2). Bovendien kan worden opgemerkt dat alleen zij die in Jezus geloven de gave van rechtvaardiging hebben ontvangen (vers 17).
We zullen nu enkele teksten bespreken. Allereerst Rom. 5: 17 t/m 19, met name: “derhalve, gelijk het door één daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is, zo komt het ook door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven” (Rom. 5: 18). Jildert de Boer schrijft: “De woorden ‘allen’ en ‘alle’ worden dan gelezen als allen zonder uitzondering, in absolute zin dus” (5). “Daarbij houdt men geen rekening met de context. In het verband van Romeinen 5 gaat het al vanaf het eerste vers om geloof en voorts om het verschil tussen het in Adam zijn en het in Christus zijn. Allen die geloven in Christus worden gerechtvaardigd en gaan ten leven in” (5). Ook André Piet laat de verzen 12 t/m 19 buiten beschouwing. Juist in deze verzen wordt gesproken over het geloof in Jezus Christus. En dát is het criterium voor behoudenis. (We gaan nu voorbij aan opmerkingen van aanhangers bij de verzen 12 t/m 18; dat komt later bij de vragen 36 en 44 aan de orde).
Met de door aanhangers genoemde tekst 1 Kor. 15: 22 (dat ‘in Christus allen levend gemaakt worden’) kan de alverzoeningsleer niet verdedigd worden. Immers “Van belang is hier dat erbij staat ‘in Christus’. Er is maar één mogelijkheid om in Christus te komen, en dat is langs de weg van het geloof. Ook vers 23 wijst daarop, want dit vers geeft een indicatie om wie het o.a. gaat: ‘vervolgens die van Christus zijn bij zijn komst’” (2). Er is een scherp contrast tussen hen die wel en hen die niet de opstanding meemaken (vers 19, 31, 32 en 58). In de teksten daarbij (18, 19, 20 en 23) wordt erover gesproken dat zij die in Christus zijn, worden opgewekt.
Vraag 23. Bewijst Johannes 3: 36 dat aan de toorn van God geen einde komt?
André Piet: “Nee, dat bewijst het niet. Zolang iemand de Zoon van God ongehoorzaam is, blijft de toorn van God op hem. Het Griekse woord dat hier vertaald is met ‘blijven’ wordt in Johannes 1: 40 vertaald met ‘verblijven’… en duurde daar slechts één dag”.
Het is toch wel verbijsterend hoe A.P. probeert met nietszeggende argumenten zijn gelijk te halen. Het werkwoord ‘blijven’ of ‘verblijven’’ kan immers zowel slaan op een korte als op een lange periode of zelfs op de eeuwigheid.
Vraag 24. Wil 1 Kor. 15: 22 (“Want gelijk zij allen in Adam sterven, zo zullen zij allen in Christus levend gemaakt worden”) zeggen dat alle mensen zullen opstaan?
Alle mensen zullen opstaan. In Joh. 5: 28 en 29 lezen we: “Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat allen, die in de graven zijn, naar zijn (Jezus’) stem zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel”. Nu zegt A.P. wel heel mooiklinkend: “Het hele mensdom zal (wanneer de dood zal zijn tenietgedaan) het leven kennen dat de laatste Adam ooit op Paasmorgen als Eersteling [1 Kor. 15: 22] aan het licht bracht!”, maar hij ziet over het hoofd dat de dood uiteindelijk in de poel des vuurs zal worden geworpen, waar ook de veroordeelden zich zullen bevinden. Niet allen die in Adam sterven, maar alleen zij, die in Christus sterven, zijn met Hem verbonden, en zullen opstaan ten leven. Zie verder ons commentaar bij de vragen 30 en 45.
Vraag 25. Heeft God Zich ook met ongelovigen verzoend?
André Piet: “Nee, want God was nooit een vijand en kan Zich dus ook niet verzoenen. Niet Hij maar de wereld is vijandig. Wat God aan het kruis deed, was Zijn LIEFDE bewijzen. Men vermoordde Zijn Zoon, maar Hij rekende het de wereld niet toe (2 Kor. 5: 19). Want Christus stierf voor allen (2 Kor. 5: 15) om aan allen het Leven te geven. Geen vijandschap zal bestand zijn tegen zoveel Liefde”.
Het initiatief voor de verzoening ging inderdaad van God uit. Ook al heeft God de mens lief en stierf Jezus voor elk mens, toch moet opgemerkt worden dat wat A.P. schrijft, namelijk dat geen vijandschap tegen zoveel liefde bestand is, helaas een volkomen onjuiste veronderstelling is, want A.P. vergeet het weerspannige hart van vele mensen. We willen er nog op wijzen dat 2 Kor. 5: 17 aangeeft dat alleen zij die in Christus zijn, dus Hem hebben aangenomen en een kind van God zijn geworden (Joh. 1: 12), een nieuwe schepping zijn geworden.
Vraag 26. Wat is de hel?
André Piet wijst erop dat voor het woord hel in de grondtekst ‘gehenna’ staat. En dat Griekse woord verwijst volgens hem naar het dal van Hinnom dat ten zuiden van Jeruzalem ligt en vroeger de vuilverbrandingsplaats van de stad was.
Inderdaad was dat zo, maar de fout die gemaakt wordt, is dat niet wordt ingezien dat dit dal van Hinnom als metafoorvoor de hel wordt gebruikt. En de hel is uiteraard niet een onderaards oord voor onsterfelijke zielen waar pijnigingen zonder einde plaatsvinden.
De hel is namelijk een geestelijke toestand, want in de geestelijke wereld hebben we niet zozeer te maken met plaats en locatie, als wel met toestand en situatie. De Bijbel gebruikt symbolische taal om uitdrukking te geven aan deze toestand van eeuwig verderf “ver van het aangezicht van de Heer” (2 Thess. 1: 9). Het is een toestand van Godverlatenheid, van concentratie van machten der duisternis, elkaar in het verderf helpen (vergelijk het schaduwbeeld in 2 Kron. 20: 23), eeuwige scheiding van God, destructie, wroeging, inactiviteit, machteloosheid, wanhoop en ontreddering. “Waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust of uitgedoofd”, zegt de Bijbel (Jes. 66: 24 en Mark. 9: 38), wat wijst op tijdloosheid, op het restant wat overblijft en de wroeging die knaagt aan het geweten. In de hel straft het kwaad zichzelf, want men is aan zichzelf, dus aan zelfgerichtheid en aan de machten der duisternis overgegeven aan wie men zich gehecht had (5). De hel is een geestelijke plaats/toestand van 1. fysiek ongemak, 2. morele depressie, 3. morele verdorvenheid, 4. speciale ontreddering, 5. geestelijke dood (12).
Opvallend is dat A.P. nog wijst op Jer. 31: 40 waar de profeet profeteert dat dit lijkendal de HERE eens heilig zal zijn. Hij wil daarmee proberen aan te tonen dat de hel eens zal ophouden. Maar nu verwart A.P. twee zaken met elkaar. Immers Jer. 31 gaat over het geestelijk herstel van Jeruzalem, van hen die de HERE dienen, en het gaat daarbij niet over het verdwijnen van de hel.
Vraag 27. Verkondigde de Here Jezus een uiteindelijke alverzoening?
Als er Iemand was die de alverzoeningsleer beslist niet predikte, dan was het Jezus Zelf. Immers, niemand sprak zoveel over de hel als Hij (zie bijv. Matt. 5: 22, 29; 7: 23; 18: 8, 9; 25: 41, 46 en de andere drie evangeliën). Wie zijn wij dat wij het beter zouden weten dan Hij?
Vraag 28: Wat gebeurt er met de duivel?
André Piet schrijft: “Het laatste wat we specifiek van de duivel lezen, is dat hij in de poel van vuur zal worden geworpen alwaar hij gepijnigd zal worden (lett.:) ‘tot in de aionen der aionen’ (Openb. 20: 10), d.w.z. tot in de uitnemendste eeuwen. Is dit eindeloos? Van Christus lezen we in Openb. 11:15 dat Hij zal heersen ‘tot in de aionen der aionen’. We weten echter uit 1 Kor. 15: 24-28 dat Christus zal heersen totdat. Daarna wordt God alles in allen. M.a.w. ‘tot in de aionen der aionen’ is niet hetzelfde als eindeloos”.
Dit antwoord is om diverse redenen onjuist. Allereerst is het niet juist om tot in de eeuwen der eeuwen op te vatten als tot in de uitnemendste eeuwen. A.P. komt op deze verkeerde invulling door verwarring met bijv. een uitdrukking als de koning der koningen, d.i. de meest uitnemende koning. De uitdrukking tot in de eeuwen der eeuwen echter is een Semitische uitdrukking die wijst op eindeloosheid. Zie vraag 7. Verder interpreteert hij abusievelijk het woordje ‘tot’ als totdat, maar vergeet dat er ook het woordje ‘in’ genoemd wordt. Dit zegt hij ook als hij ten onrechte wil betogen dat Openb. 14: 11 niet een eindeloze pijniging zou leren (zie ons commentaar bij vraag 33). Het is ook zeer dubieus om Openb. 11: 15 als tegenstrijdig met 1 Kor. 15: 24-28 voor te stellen. Ook al onderwerpt de Zoon Zich aan God de Vader, toch blijft tot in alle eeuwigheid waar dat Jezus de Koning der koningen is en blijft (o.a. Dan. 7: 13,14; Openb. 20: 13).
Voorts zegt A.P.: “In Kol. 1: 20 lezen we dat God alles wederzijds (?) verzoent, niet alleen op aarde maar ook in de hemel. Dus ook de vijandige hemelingen (Ef. 6: 12) zullen veranderen in schepselen die in harmonie met hun Schepper zullen verkeren. Dan is satan (=tegenstander) geen satan en de duivel geen duivel meer!”
Hier zien we voor een zoveelste keer een verwrongen interpretatie van een tekst. A.P. vergeet namelijk dat gevallen engelen, dus ook de duivel, geen en nooit genade zullen krijgen (Hebr. 2: 16). We kunnen in dit verband wijzen op het feit dat juist de vuurpoel is bereid voor de duivel en zijn demonen (Matt. 25: 41). Bovendien, satan en zijn engelen hebben in hun oorspronkelijke rebellie tegen God een onherroepelijke, onomkeerbare keuze gemaakt, nl. voor een eeuwige, onverzoenlijke vijandschap met de Almachtige God. De duivel is niet in staat tot berouw en daarom is er voor hem en zijn demonen geen mogelijkheid tot verzoening (13). Bedenk ook nog dat Jezus niet kwam om de duivel te redden, maar om hem te onttronen.
Vraag 29. Wat is de poel van vuur?
Het is nogal bizar wat André Piet als antwoord geeft. Sprekend over de poel van vuur, zegt hij dat uit de samenhang en andere teksten (hij geeft niet aan welke) zou blijken dat het betrekking zou hebben op een veldslag, niet ver verwijderd van de Dode Zee. Dit is volstrekte onzin.
Verder schrijft A.P.: “In verband met het gericht voor de grote witte troon lezen we dat degenen van wie de naam niet staat geschreven in het Boek des Levens geworpen zal worden in de poel van vuur. Tot twee keer toe wordt er dan bij gezegd dat dit de tweede dood is (20: 14; 21: 8). Let wel: voor de satan en zijn twee trawanten zal de poel van vuur géén tweede dood zijn. Zij zijn sowieso niet dóód, maar worden daar juist gepijnigd. En bovendien is het geen twééde dood omdat ze niet eens een éérste keer dood geweest zijn. Conclusie: op drie uitzonderingen na zal ‘de poel van vuur’ voor ieder een toestand van dóód betekenen en niet van voortleven”. Tot zover A.P.
Hieruit blijkt dat A.P. niet goed begrijpt wat de tweede dood is, nl. een geestelijke toestand van mensen die eeuwig gescheiden zijn van God. De tweede dood betreft alleen mensen, want zij kennen een eerste dood (het door zonde gescheiden zijn van God in dit leven), en de tweede dood is het eeuwig gescheiden zijn van God. Maar ook de duivel zelf en zijn demonen zijn in geestelijke zin dood, gescheiden van God. Ook de dood zelf blijft als geestelijke realiteit bestaan, namelijk in de vuurpoel. Openb. 20:14 zegt: “En de dood en het dodenrijk werden in de poel van vuur geworpen. Dat is de tweede dood: de poel des vuurs”.
Vraag 30. Wordt de dood tenietgedaan wanneer ze in de poel van vuur wordt geworpen (Openb. 20: 14)?
André Piet antwoordt o.a.: “De dood wordt tenietgedaan door alle mensen levend te maken! De dood wordt verslonden in de overwinning (1Kor. 15: 22-26, 54)”.
Dit is geen antwoord op de vraag, maar slechts het citeren van teksten waarin dezelfde woorden voorkomen, maar die in een geheel verschillende context en betekenis moeten worden ingevuld. Wat 1 Kor. 15 wil zeggen, is dat de dood geen macht meer heeft op hen die in Jezus geloven. Over hen heeft de tweede dood geen macht (1 Kor. 20: 6a) en zij zullen van de tweede dood geen schade lijden (Openb. 2: 11). Maar de dood als zodanig blijft bestaan [uiteindelijk in de poel des vuurs] en heeft macht over hen die niet in Jezus geloven (Openb. 21: 8). Zie verder ons commentaar bij vraag 4. Iedereen zal uiteindelijk het oordeel ondergaan. Slechts persoonlijk geloof in het evangelie brengt eeuwige redding.
Vraag 31. Wat betekent ‘ziel en lichaam verderven in de hel’ (Matt. 10: 28)?
André Piet merkt op dat de goddelozen in het vrederijk zullen worden terechtgesteld. “Zij sterven in het verschrikkelijke dal van Hinnom (zie vraag 26) en daarmee wordt hen juist de zegen van het vrederijk ontnómen. Na de duizend jaren zullen zij opstaan ten oordeel”.
Maar dat is dan toch geen (al)verzoening? Overigens kunnen we verwijzen naar Fijnvandraat (17). Hij bespreekt diverse Griekse woorden voor ‘verderf’ en ‘verderven’ en concludeert dat die woorden in het Nieuwe Testament nooit de betekenis hebben van vernietiging, dus van ophouden te bestaan.
Vraag 32. Kunnen sommigen nooit meer tot inkeer komen (Hebr. 6: 4-8 en 10: 26)?
Het wekt verbazing als men leest hoe André Piet zich steeds in allerlei bochten wringt om aan zijn dwaalleer te blijven vasthouden. Je vraagt je soms af of hij zelf gelooft wat hij beweert. Want hij schrijft: “Er is hier sprake van Messias-belijdende Hebreeën, die weer terugvielen in het Jodendom (“de Zoon van God opnieuw kruisigen”). De verwoesting en verbranding van Jeruzalem en de tempel zouden niet lang meer duren (“die uitloopt op verbranding”, “felheid van vuur”). De Here zou Zijn volk gaan oordelen (10: 31; 8: 13). Wie zou deze afvallige Joden, die heel bewust het evangelie afwezen, nog opnieuw tot bekering kunnen brengen? Deze Joden hielden letterlijk geen offer meer over: het ware Offer (er-) kenden zij niet meer en de offerdienst in Jeruzalem zou binnenkort beëindigd worden. De uitspraken uit deze gedeelten kunnen slechts verstaan worden binnen het kader van hun historische context. De uiteindelijke bestemming is hier niet aan de orde”. Tot zover A.P..
Ook al is de brief aan de Hebreeën geschreven, wat er staat in Hebr. 6: 4-8 kan op elke gelovige (Jood of niet-Jood, want als gelovigen behoren beide tot de gemeente van Jezus Christus) betrekking hebben die de Heilige Geest ontvangen heeft, maar daarna toch het geloof loslaat. De genoemde teksten spreken helemaal niet over de verwoesting en verbranding van Jeruzalem en de tempel, dus de koppeling die A.P. legt tussen verbranding, felheid van vuur en de verwoesting van de tempel, is helemaal niet terecht. En of de tempel wel of niet verwoest zou zijn, de offerdienst in Jeruzalem had toch geen waarde meer, dus het argument van A.P. over de offerdienst is niet steekhoudend. En wat hij probeert te ontkennen, namelijk dat het niet zou gaan om de uiteindelijke bestemming, is gezien de context van de brief geheel uit de lucht gegrepen. Bovendien is verbranding een bekend symbool voor Gods eeuwige straf (vgl. Matt. 3: 12, 13: 30, 18: 8 en 9, 2 Thess. 1: 8, Openb. 20: 14 en 15).
Vraag 33. Leert Openbaring 14: 11 een eindeloze pijniging?
Het antwoord van André Piet is het bekende stokpaardje. Volgens hem is ‘in alle eeuwigheden’ een misleidende vertaling omdat er letterlijk staat: ‘tot in de aionen der aionen’, dat is: tot in de uitnemendste aionen. Dit meent hij af te kunnen leiden naar analogie van bijv. het heilige der heiligen, de hemel der hemelen, etc.. Zoals ook al gezegd bij vraag 7 en 28 is de uitdrukking ‘tot in de eeuwen der eeuwen’ een Semitische uitdrukking die wijst op eindeloosheid.
Dan zegt A.P.: “Denk er bovendien aan dat hier niet wordt gezegd dat de pijniging voortgaat ‘tot in de aionen der aionen’, maar ‘de rook van hun pijniging stijgt op tot in de aionen der aionen’, de róók die hun pijniging veroorzaakt zal opstijgen tot in de aionen der aionen”.
Wat wil A.P. hier eigenlijk mee zeggen? Eigenlijk niets. Het is weer alleen maar een rookgordijn van misleidende opmerkingen. Bovendien stelt A.P. dat de rook hun pijniging veroorzaakt. Dit is niet juist, want er wordt gesproken over de rook van hun pijniging. De rook is niet de oorzaak, maar het gevolg van het vuur dat de pijniging veroorzaakt. Zonder vuur geen rook.
Vraag 34. Bewijst Lucas 1: 33 dat Christus zonder einde heerst?
Om steeds maar weer te proberen aan te tonen dat eeuwigheid niet per se altijddurend is, probeert A.P. deze tekst waarin staat dat Jezus ‘tot in de eeuwigheden’ als koning zal heersen over het huis van Jakob en dat Zijn koningschap geen einde zal nemen, af te zwakken (om niet te zeggen: te ontkrachten) door deze te stellen tegenover 1 Kor. 15: 22-28, met name vers 25: “Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft” en vers 28 waar staat dat de Zoon Zich aan God zal onderwerpen. A.P. zegt: “… het heersen van Christus heeft een ‘totdat’ waarna het Koninkrijk vervolgens voorgoed in handen komt van de Vader”.
Daarmee lijkt hij eigenlijk te willen betogen dat er dan toch een einde zou komen aan het koningschap van Jezus en dat Luc. 1: 33 een vergissing zou (moeten) zijn. Maar ook al is God alles in allen, toch zal ook blijven gelden dat Jezus voor eeuwig Koning (der koningen) zal zijn. We kunnen verwijzen naar Jes. 9: 5, 6 en Dan. 2: 44 en ook naar Dan. 7: 13, 14 en Micha 4: 7 waaruit zowel Jezus als God genoemd worden als eeuwig heersende koningen.
Vraag 35. Hoe kan ‘eeuwig’ in Rom. 16: 26 en 2 Kor. 4: 18 als tijdelijk bedoeld zijn?
Allereerst moet worden opgemerkt dat de vraag nogal vreemd is, want in de genoemde teksten staat niet vermeld dat eeuwig tijdelijk kan zijn. Deze vraag komt ongetwijfeld van iemand die A.P. heeft horen beweren, dat eeuwig niet eeuwigdurend zou zijn, maar slechts tijdelijk.
Over Rom. 16: 26 zegt A.P.: “Dat God ‘de eeuw-ige God’ is wil zeggen dat Hij de God der eeuwen is, de Koning der aionen (1 Tim. 1: 17). Zoals ‘eeuwige tijden’ (Rom.16: 25) ‘de tijden der eeuwen’ zijn, zo is ‘de eeuwige God’ de God der eeuwen”.
Maar hieruit kan toch niet afgeleid worden, dat God slechts een tijdelijke God zou zijn? Immers God is een eeuwige God, die ‘boven de tijd staat’. Bovendien spreekt A.P. zichzelf tegen door 1 Tim. 1: 17 aan te halen, want daar wordt juist een directe koppeling gelegd tussen de God der eeuwen (die volgens André Piet niet eeuwig zou zijn) en de onvergankelijke God!
Wat betreft 2 Kor. 4: 18 (“daar wij niet zien op het zichtbare, maar op het onzichtbare; want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig”), vindt André Piet het problematisch dat het Griekse woord ‘proskaira’ in de NBG-vertaling niet is vertaald met ‘voor de gelegenheid’ of ‘een speciaal moment’ (of ‘van het ogenblik’ zoals in Matt. 13: 21), maar met ‘tijdelijk’. Het Griekse woordenboek geeft echter meer mogelijkheden voor de vertaling van het woord ‘proskaira’, en afhankelijk van de context mag men kiezen wat het beste past.
En Fijnvandraat (17) schrijft: “Nergens wordt de typisch nieuwtestamentische betekenis van aiōnios duidelijker tot uitdrukking gebracht dan in 2 Kor. 4: 18, waar het 'eeuwige' in duidelijk contrast wordt gesteld tot het 'tijdelijke'”.
Tenslotte wijst A.P. nog op 2 Tim. 1: 9, waarin ‘chronôn aiôniôn’ voorkomt, om weer eens te proberen aannemelijk te maken dat tijd niet staat tegenover de uitdrukking ‘eeuwige tijden’. Nee, uiteraard niet, maar het verschil is dat het tijdelijke een einde heeft, en dat eeuwig(heid) een tijd betreft, die geen einde heeft. Deze tekst is een van de enige drie teksten (Rom. 16: 25; 2 Tim. 1: 9 en Tit. 1: 2), waarin sprake is van een bepaalde tijd, namelijk chronois aiōniois of chronōn aiōniōn (letterlijk: '[de] tijden van de eeuwen'. Zie verder ons commentaar bij vraag 6.
Het is overigens opvallend dat A.P. steeds wil benadrukken dat tijd niet staat tegenover de uitdrukking ‘eeuwige tijden’, want er is niemand die beweert, dat aiōn altijd op eeuwigheid betrekking heeft, maar soms ook op een bepaalde periode of tijdperk kan slaan. Het woord ‘aiōn’ kan meer betekenissen hebben, maar A.P. wil het ten onrechte in alle gevallen betrekken op het tijdelijke (want dat komt voor de alverzoeningsleer beter uit).
Vraag 36. Zijn ‘alle mensen’ van Rom. 5: 18 misschien niet letterlijk allen maar ‘zeer velen’ (:19)?
André Piet zegt hierover het volgende: “Wanneer ‘alle mensen’ in het eerste deel van Rom. 5:18 daadwerkelijk alle mensen zijn dan moeten ‘alle mensen’ in het tweede deel dat eveneens zijn. Anders is de vergelijking niet zuiver. En wanneer de ‘zeer velen’ in het eerste gedeelte van Rom. 5: 19 alle mensen omvat dan hebben we geen enkele reden om aan te nemen dat het tweede ‘zeer velen’ (de velen) in hetzelfde vers opeens niet alle mensen zou betekenen”.
Bij vraag 22 zijn we hier al uitgebreid op ingegaan. Er is in de perikoop van Rom. 5 echter wel een reden waardoor ‘de velen’ niet alle mensen zijn. Immers in de verzen 1 t/m 11 wordt door de apostel Paulus gewezen op de noodzaak van het aanvaarden van Jezus Christus als de Verlosser, de Verzoener.
In vers 18 wijst Paulus op de evenwijdige loop van de vergelijking van de parallel, namelijk zoals door één zondige daad alle mensen die zondigen veroordeeld zijn tot de dood, zo komt het door één daad van gerechtigheid voor alle mensen die haar aanvaarden tot rechtvaardiging ten leven. Terwijl Adam het hoofd is van de onverloste mensheid, is Christus het hoofd van de verloste mensheid, dat zijn zij die Jezus als hun Verlosser hebben aangenomen.
Er wordt op het detailniveau van teksten geargumenteerd (soms zelfs volstrekt onlogisch), maar de kernfouten van de alverzoeningsleer liggen dieper, bijv. het ontkennen van de vrije wil (wat betreft de morele keuze) van de mens en de ernst van het kwaad, nl. het zelf god willen zijn.
Vraag 37. Wat betekent de pijniging van de rijke man in Lucas 16: 19-31?
Volgens A.P. wil deze vertelling niet iets onthullen over eventuele ervaringen of overleggingen in het dodenrijk. Het verhaal van de rijke man en de arme Lazarus heeft niets te maken met het sterven van de mens en zijn lot in het hiernamaals. Nee, volgens hem is deze satire (!) gericht aan het adres van de Farizeeën die geldzuchtig waren (16: 14). En A.P. wijst op Luc. 13: 27-30 waar we lezen dat er vooraanstaande Joden zullen zijn (>de rijke man!) die bij het aanbreken van het Koninkrijk Gods Abraham, Izaäk en Jakob zullen zien (>Abrahams schoot) maar zelf zullen worden buitengeworpen (>onoverkomelijke kloof).
Maar dat is geen antwoord op de vraag. Een commentaar luidt: “Als je de uitleg zoals die door de ‘alverzoeners’ wordt gegeven, bestudeert, is het eerste wat opvalt dat ze zich niet kunnen beroepen op een foutieve vertaling. Feitelijk kunnen ze zich nergens op beroepen en om die reden wordt de toevlucht gezocht in Luc. 13:26-30 waar beschreven wordt wat Jezus (de Heer des huizes) antwoordt op het verzoek om binnen gelaten te worden: ‘Dan zult gij beginnen te zeggen: Wij hebben voor uw ogen gegeten en gedronken en in onze straten hebt Gij geleerd. En Hij zal tot u spreken, zeggende: Ik weet niet, vanwaar gij zijt; gaat weg van Mij, alle gij werkers der ongerechtigheid. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars, wanneer gij Abraham en Isaäk en Jakob zult zien en al de profeten in het Koninkrijk Gods, maar uzelf buitengeworpen. En zij zullen komen van oost en west en van noord en zuid en zullen aanliggen in het Koninkrijk Gods. En zie, er zijn laatsten, die de eersten zullen zijn en er zijn eersten, die de laatsten zullen zijn’. Wat hier door Jezus wordt gezegd heeft echter betrekking op het laatste oordeel, getuige het geween en het tandengeknars. Zie ook Matt. 25: 30: ‘En werpt de onnutte slaaf uit in de buitenste duisternis. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars’. De uitleg van de ‘alverzoeners’ over de gelijkenis van de rijke Lazarus en de arme man (dit is alweer geen typefout) kunnen we dus maar beter terzijde schuiven” (1).
Vraag 38. Voor één bepaalde zonde bestaat toch geen vergeving in eeuwigheid? (Marcus 3: 29)?
Uit het antwoord van André Piet wordt voor de zoveelste keer duidelijk hoe simplistisch hij redeneert. Hij zegt: “Dit is een frappant voorbeeld van hoe willekeurig het Griekse woord aiōn gewoonlijk wordt vertaald. Hier vertaalt men dit woord met eeuwigheid. In het parallel-gedeelte van Mattheüs 12: 32 echter lezen we: ‘het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende’. Hier wordt hetzelfde aiōn weergegeven met eeuw. Anders had men moeten vertalen: ‘noch in deze eeuwigheid, noch in de toekomende’…! Dat het vertaalwoord ‘eeuwigheid’ dus gewoon niet kán blijkt uit een simpele tekstvergelijking. Niet ‘eeuwigheid’ maar ‘eeuw’ is de betekenis van het woord aiōn”.
Daar komt A.P. alweer met zijn bekende stokpaardje. Zoals al eerder opgemerkt, kan het woord aiōn zowel eeuw als betrekking hebbend op eeuwigheid betekenen. Dus kan men het woord niet consequent met eeuw of eeuwigheid vertalen. Bepalend is de context waarin het woord wordt gebruikt. Wat A.P. ook nu weer doet is misbruik maken van dit gegeven en de tekst zo in te vullen dat het voor zijn betoog goed uitkomt en waardoor hij, ongetwijfeld onbedoeld, mensen misleidt, en zichzelf erbij. De door hem genoemde zgn. simpele tekstvergelijking gaat overigens helemaal niet op, want ‘toutoi toi aini oute en toi mellonti’ in Matt. 12: 32 moet juist niet vertaald worden door ‘noch in deze eeuwigheid, noch in de toekomende’, maar door ‘noch in deze eeuw (dat is dit tijdperk waarin we nu leven), noch in de toekomende eeuw’ (en dat is de uitdrukking voor eeuwigheid, zoals uit vele andere teksten blijkt).
André Piet zegt ook nog: “De Schrift leert niet dat er straks een eindeloze eeuwigheid zal aanbreken maar spreekt over ‘de toekomende eeuwen’. In die tijdperken zal God Zijn ‘voornemen der eeuwen’ tot voltooiing brengen. Totdat Hij alles zal zijn in allen”.
Dit klinkt erg mooi, maar klopt echter niet. Allereerst is er geen sprake van de toekomende eeuwen, maar van de zgn. toekomende eeuw (enkelvoud), het begrip dat hetzelfde is als de eindeloze eeuwigheid, die A.P. steeds maar wil ontkennen om de dwaling van de alverzoeningsleer in stand te kunnen houden.
Toegegeven moet worden dat het verwarrend kan zijn als een bepaald woord verschillende betekenissen kan hebben en dat er daardoor bij de vertalingen verschillen en soms ook onzekerheden kunnen ontstaan. In dat grijze gebied kan dus sprake zijn van verschil in interpretatie van een tekst. Daar maken verdedigers van de alverzoeningsleer gebruik (lees: misbruik) van en laten de vele, vele (!) teksten, die wel volstrekt eenduidig zijn, buiten beschouwing.
Vraag 39. Leert de Bijbel een ‘tweede kans’?
André Piet maakt handig gebruik van het woord ‘kans’ om te antwoorden dat redding geen loterij is. “God is een Redder van alle mensen (1 Tim. 4: 10). Dat is geen kans maar een garantie!”
Uiteraard is het evangelie van redding geen loterij. Het evangelie geeft aan dat de mens eeuwig leven kan ontvangen door ervoor te kiezen om te geloven in Jezus Christus (Joh. 3: 16). Als iemand dat doet, garandeert God dat Hij voor Zijn kinderen zal zorgen en dat zij voor eeuwig behouden zullen zijn. Maar er is géén garantie dat iemand voor Jezus zal kiezen. Dat is afhankelijk van een persoonlijke keuze. Het probleem zit dus niet bij God maar bij de mens. Zie verder vraag 40.
Vraag 40. Leert 1 Tim. 4: 10 niet slechts dat God een Heiland is vóór alle mensen?
Ook al gaan we uit van de vertaling dat God een Redder is van alle mensen, inzonderheid de gelovigen, schenkt God eeuwige behoudenis aan de ongelovigen, maar het meest aan de gelovigen? Hoe moeten we ons dat voorstellen? “Het meest voor de hand ligt de uitleg dat God in principe de Heiland is voor alle mensen (d.w.z. alle mensen kunnen in principe behouden worden), maar daadwerkelijk alleen van hen die geloven” (2). Een betere vertaling is daarom: om precies te zijn, namelijk de gelovigen. “Alleen wie tot de Redder komt, wordt gered. Vergelijk Jozef die in Gen. 41:45 'Redder der wereld' genoemd wordt. Maar alleen wie naar hem toe kwam, werd gered” (15). Zie ook nog ons commentaar bij de vragen 5 en 12 waar ook al de tekst 1 Tim. 4: 10 aan de orde kwam.
Vraag 41. Joh. 3: 16 zegt toch ‘eenieder die gelóóft’? Is dat geen beperking?
Wat André Piet hierop als (deel)antwoord geeft, is verbijsterend. Hij zegt: “God heeft de wereld lief, zegt Johannes 3: 16. Dat is een feit. Het ongeloof van de mens verandert daar volstrekt niets aan (Rom. 3: 3). Eigenaardig dat Joh. 3: 16 zo bekend is, maar dat dat slechts weinigen weten wat in het daaropvolgende vers 17 staat te lezen: ‘Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde’. De consequentie hiervan is, dat als God de wereld niet daadwerkelijk zal redden, Hij zijn Zoon dan voor niets in de wereld heeft gezonden. Dan is Hij de grootste doelmisser of (in de taal van de Schrift) de grootste zondaar aller tijden”.
Hoe kan A.P. dat zeggen? (bij vraag 16 noemde hij God al de grote verliezer als de alverzoeningsleer niet waar zou zijn). Een mens heeft pas deel aan het heil als hij er in geloof op in gaat! Op veel plaatsen in de Bijbel wordt juist een beroep gedaan op mensen om zich te bekeren. De mens moet zélf kiezen. Maar als de mens voor het kwade kiest, heeft hij uiteindelijk alleen zichzelf ellende aangedaan. God is tóch de overwinnaar. Maar de verliezer is de verdoemde die in zak en as zit, en vol van wroeging. Niet God is de doelmisser, maar de ongelovige mens, die onafhankelijk van God wilde zijn.
Een ander deel van het antwoord van A.P. betreft het weer goochelen met het begrip aiōn. Verwijzend naar Luc. 18: 30 beweert hij ten onrechte dat ‘de toekomende eeuw’ niet de laatste zou zijn en dat in Joh. 3: 16 dus niets gezegd is over de definitieve bestemming van de ongelovige. Hij wijst daarvoor op teksten in het Mattheüs-evangelie (bijv. 13: 39, 40, 49; 24: 3; 28: 20) waar gesproken zou worden over de voleinding der eeuwen (meervoud), maar er staat in die teksten: voleinding der eeuw (enkelvoud) (‘suntelaia tou aionos’), en dat kan ook voleinding der wereld, dus van deze zondige wereld, betekenen. Dus de argumentatie van André Piet is niet steekhoudend.
Vraag 42. Aiōn kan inderdaad ‘eeuw’ betekenen maar het bijvoeglijke naamwoord ‘aionios’ betekent toch: altijd, eindeloos?
Schokkend is wat A.P. hierover zegt: “Nee, de betekenis van een bijvoeglijk naamwoord vloeit voort uit die van het zelfstandige naamwoord. Het verwijst daarnaar. ‘Jaarlijks’ verwijst naar ‘jaar’. Maandelijks' verwijst naar ‘maand’. Etc. En dus: ‘aionios’ verwijst naar ‘aiōn’. Zouden wij in onze taal het woord ‘eeuwigheid’ niet hebben, dan zou ‘eeuwig’ gewoon verwijzen naar ‘eeuw’. Iemand van een jaar oud, is jarig, iemand van een eeuw oud, is eeuwig”.
Dit is ‘leuk’ verzonnen, maar is onjuist. Immers in Griekse woordenboeken en in de literatuur van taaldeskundigen heeft ‘aionios’ normaliter steeds de betekenis van eindeloos. Dat wordt ook bevestigd door vele teksten in het Nieuwe Testament! Zoals al bij de vragen 6 en 35 is weergegeven, zijn er slechts drie teksten, namelijk Rom. 16: 25, 2 Tim. 1: 9 en Titus 1: 2, waar het woord aionion of aionios samenhangt met de betekenis aiōn, 'eeuw' (= beperkte tijdsperiode) en waar we steeds de uitdrukking '[de] tijden van de eeuwen' vinden. In alle overige (tientallen!) plaatsen is er geen enkele aanwijzing dat het woord in deze beperkte betekenis zou moeten worden opgevat. Integendeel: het woord dient er in het Nieuwe Testament juist toe om het onvergankelijke, onverderfelijke, boven de tijd verhevene aan te duiden dat ons door het werk van Christus ontsloten is.
Uit de genoemde teksten 2 Timotheüs 1: 9; Romeinen 16: 25; Titus 1: 2 waarin sprake is van de term ‘eeuwige tijden’ (die wat betreft het gebruik van aiōnios een uitzondering zijn) wil A.P. afleiden dat het woord ‘eeuwig’ noch begin- noch eindeloos is en dat ‘eeuwig’ is gerelateerd aan tijd. Uiteraard heeft eeuwigheid met tijd te maken, maar tijd kan zowel een beperkte tijd als een hele lange tijd of zelfs eindeloze tijd betekenen. Wat A.P. steeds probeert te doen, is het ontkrachten van de teksten die onmiskenbaar over de eeuwigheid gaan.
Hij gaat dan voorbij (dit doet hij steeds en stelselmatig) aan alle andere teksten waaruit zonneklaar blijkt dat het gaat om een eindeloze tijd, een tijd zonder ophouden. Denk alleen al aan de uitdrukking het eeuwige leven. Wie dit leven heeft, gaat niet verloren 'in eeuwigheid' (Joh. 10: 28; 11: 25v.). De gelovige die weet voor de hemel bestemd te zijn, bezit dan ook een 'eeuwige behoudenis' (Hebr. 5:9), een 'eeuwige verlossing' (9: 12) en een 'eeuwige erfenis' (9: 15), verwacht een 'eeuwig huis' (2 Kor. 5: 1; vgl. 1 Kor. 15: 53), 'eeuwige heerlijkheid' (2 Tim. 2: 10; vgl. 1 Petr. 5: 10: de heerlijkheid van God Zelf!) en rijkelijke ingang in het 'eeuwige koninkrijk' (2 Petr. 1: 11; vgl. Luk. 1: 33) (9). Gelukkig is dit niet slechts tijdelijk.
Vraag 43. Is het ‘indien’ in de brief aan de Kolossenzen (1: 23) geen ontkenning van de alverzoening?
André Piet antwoordt: “Nee. In de eerste plaats is de weergave ‘indien’ niet correct. Zou moeten zijn: ‘aangezien’. Het komt erop neer dat Paulus in dit vers niet waarschuwt maar dankbaar de standvastigheid van de Kolossers memoreert!”
Wat André Piet zegt, klopt gewoon niet, want het gebruikte Griekse woord ‘ei (ge)’ wijst op een voorwaarde, namelijk het door eigen keuze gegrond zijn in het geloof in het verlossingswerk van Jezus Christus.
Vervolgens zegt A.P.: “In de tweede plaats is de hoop van het evangelie, juist de hoop op de alverzoening! Een paar verzen tevoren (Kol. 1: 20) had Paulus geschreven over God, Die door het bloed van het kruis, alles (ta panta), met Zich verzoent. Daaraan refereert Paulus in vers 23, als hij schrijft over de hoop van het evangelie’’. Degenen die alverzoening ontkennen, hebben zich laten afbrengen van de hoop van het Evangelie”.
Het is onvoorstelbaar hoe iemand dit kan (durft te) schrijven. Wat een misleiding of verblinding! De hoop van het evangelie is de mogelijkheid tot verzoening, waar de mens op in moet/mag gaan. Het evangelie blijft toch het goede nieuws, ook al zal helaas niet iedereen het willen aanvaarden.
Vraag 44. Verwijst Rom. 5: 18 terug naar Rom. 5: 17, zodat “alle mensen” slechts degenen zijn die “de overvloed van genade en van de gave der gerechtigheid ontvangen?
Aan de hand van het woord ‘alle’ in Rom. 5: 18 probeert A.P. aan te tonen dat alle mensen gerechtvaardigd worden.
In deze tekst staat inderdaad ‘alle’, maar als we kijken naar Rom. 5: 1 en 9, dan blijkt het alleen te gaan over hen die door geloof in Jezus’ bloed gerechtvaardigd zijn. En dan kan ook vers 17 alleen maar gaan over de gelovigen. André Piet laat dus het gehele voorgaande stuk van Rom. 5: 1 t/m 11 buiten beschouwing en juist daarin wordt gesproken over de rechtvaardiging door het geloof! Zie ook ons commentaar bij de vragen 22 en 36.
Vraag 45. Zijn de tweede “allen” in 1 Kor.15: 22 niet gewoon allen die in Christus zijn? Gelovigen dus?
André Piet ontkent dit uiteraard en zegt: “Let op dat er niet staat: ‘Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook allen in Christus levend gemaakt worden’. Nee, er staat: ‘Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden’”.
Maar nu zien weer het bekende euvel: A.P. laat gewoon de verzen 12 t/m 19 buiten beschouwing (zie ook ons commentaar bij vraag 22). En juist in deze verzen wordt gesproken over het geloof in Jezus Christus. Alleen in Christus, dus door geloof in Christus, kan de mens behouden worden. Dus alleen de gelovigen in Christus! Immers het in Adam sterven is ook een gevolg van de keuze van elk mens om te zondigen. Het in Christus levend gemaakt worden is een gevolg van de keuze om Jezus Christus als Verlosser te erkennen en te aanvaarden.
Conclusie
We hebben laten zien, dat de ‘argumenten’ van André Piet geen enkele onderbouwing vormen voor de alverzoeningsleer. Door hem worden diverse teksten, die in verschillende contexten staan, aan elkaar geregen om maar zijn gelijk te tonen, zonder dat de vraag wordt gesteld of die contexten een verband met elkaar hebben. Hij grijpt elke strohalm aan om te proberen de dwaalleer aannemelijk te maken. “Hun onvolledige en daardoor zo vaak zo vage uitleg hapert voortdurend en kan blijkbaar alleen 'overeind' blijven als vele Bijbelgedeelten, bijv. over de noodzaak van bekering en geloof, buiten beschouwing blijven” (15).
Ook al is het zo dat door A.P. soms terecht wordt gewezen op een onjuiste vertaling van enkele teksten, toch moet worden gezegd, dat zijn exegese van diverse teksten, die hij wil gebruiken om zijn visie te ondersteunen, soms verbijsterend en bedroevend is. De misleiding zit in het gegeven, dat door een mengeling van goede en foute exegese de indruk wordt gewekt dat de alverzoeningsleer juist zou zijn, maar de kerndenkfout zit o.a. in het niet onderkennen van de rol en het belang van de vrije wil en van de ernst van het kwaad.
God heeft de mens geschapen met een vrije wil, omdat God de eeuwigheid wilde doorbrengen met mensen die Hem van harte zouden dienen en alles daarvoor alles over zouden hebben, zelfs hun leven. Dat betekent dat er een grote en eeuwige scheiding zal zijn met die mensen die God niet wilden dienen. De gedachte van de alverzoeningsleer is hiermee in strijd. Het zou toch vreemd zijn dat God de mens een vrije wil zou geven als uiteindelijk toch iedereen Hem zal dienen. Dan had Hij net zo goed marionetten kunnen maken.
Verder is het opvallend dat A.P. vele teksten buiten beschouwing laat die het tegendeel aangeven van wat hij wil beweren. Voorts wordt misbruik gemaakt van het feit dat het woord ‘aiōn’ slechts in drie uitzonderlijke gevallen betrekking heeft op een tijdelijke situatie, terwijl in de meeste teksten gesproken wordt over eeuwigdurend.
De manier waarop A.P. omgaat met Gods Woord, toont eigenlijk al aan dat de alverzoeningsleer niet waar kan zijn en ook niet waar is. De diverse ‘argumenten’ zijn vaak zo uit de lucht gegrepen en komen zo geforceerd over, dat er twijfels moeten rijzen bij de kritische en nuchtere toehoorder. Uit uitlatingen van diverse mensen, die contact hadden met A.P., blijkt dat hij kennelijk niet voor rede vatbaar is, ondanks zinnige argumenten van hen die de alverzoeningsleer weerleggen. Het is te hopen dat A.P.’s ogen zullen opengaan voor de misleiding waarvan ook hijzelf slachtoffer is geworden.
Overigens is het voorstelbaar dat aanhangers van de alverzoeningsleer, met hun (alverzoenings)bril op, bepaalde teksten willen noemen als ondersteuning van hun visie en andere teksten buiten beschouwing laten. Dat is heel menselijk, maar niet eerlijk. En soms zijn bepaalde invullingen van een tekst niet (goed) te weerleggen. Dan kan je de ander eigenlijk niet goed overtuigen. Dan moet je dat doen vanuit het verstaan van de gehele Bijbel en eventuele ‘tegenstrijdigheden’ als moeilijkheden laten staan in plaats van deze te persen in de mal van een bepaalde visie.
Want als men het geheel van de bijbelse visie onder leiding van de Heilige Geest op zich laat inwerken, dan kan men de alverzoeningsgedachte onmogelijk volhouden. Immers er zijn te veel teksten die de alverzoeningsleer weerspreken (zie ‘Bijlage 1. Bijbelteksten die de alverzoeningsleer weerspreken’ bij het artikel ‘Alverzoeningsleer: een zeer geraffineerde misleiding’ (18, internetversie). Door te proberen een happy end te voorspellen voor iedereen, wordt geprobeerd de angel van de ultieme ernst eruit te halen. Bovendien doet men zo afbreuk aan het ene evangelie van behoud, maar als dit afgewezen wordt blijft er niets anders over dan eeuwig van God gescheiden zijn. Dit is uitermate ernstig en raakt de kern van het christelijk geloof.
Tenslotte. Nog vreemder is het als men wil verkondigen dat zelfs de duivel en zijn demonen zich met God zullen verzoenen. Daarom willen wij enkele ernstige uitspraken van Derek Prince (13) weergeven: “God maakt in Zijn Woord twee dingen heel duidelijk. Ten eerste dat Hij volkomen rechtvaardig en onverdeeld is. Ten tweede, dat Hij de duivel en diens demonen heeft veroordeeld tot een eeuwigdurende straf in de vuurpoel. Iemand die twijfelt aan de tweede bewering, twijfelt daarmee ook aan de eerste. Wie dit laatste ontkent, wijst daarmee de waarheid en rechtvaardigheid van God af. Men kan niet de advocaat van satan zijn en tegelijkertijd de vriend van God. Door de subtiele misleiding van de alverzoening heeft satan mensen verleid zijn kant te kiezen tegen God. Als mensen volharden in deze houding, vereist Gods rechtvaardigheid dat het hen zo zal vergaan als de duivel” (13). Daarom is het van het grootste belang om eerlijk, ontvankelijk voor de waarheid en onder leiding van de Heilige Geest de Bijbel te lezen en te verstaan.
Literatuur:
1. Alverzoening: 100% misleiding. Bron: http://www.wat-is-waarheid.info/alverzoening.htm
2. Alverzoening, wie denkt daar als serieus christen met liefde voor mensen nooit eens over na? Bron: https://www.morgenster-urk.nl/kern/alverzoening-bijbels/44-alverzoening-1/file of Eeuwen en eeuwig. Is eeuwig ook eeuwig en wat moeten wij hieronder verstaan? - PDF Free Download (adoc.pub)
3. http://geloofs.punt.nl/content/2013/08/Alverzoenleer-en-aionen
4. D.I. Barst, Eeuwig is eeuwig: een analyse van Griekse terminologie in bijbels spraakgebruik. Bron: http://www.apologetique.org/nl/artikelen/religie/Christ_theologie/bijbel/Bijb_theol/DB_eeuwig.htm
5. Jildert de Boer, De Schrift recht snijden? Over de ultra-bedelingenleer. Hoofdstuk 5: Eeuwige straf, vernietiging of alverzoening. Johannes Multi Media, en Verdieping en Aansporing, 2de druk, 2007.
6. R. Brinkman, Aiōn (Aionos, Aeon) en Olam. Bron: http://bijbelaktueel.nl/bijbelstudie/aiōn_olam.pdf. Zie ook: http://www.rudybrinkman.nl/bijbelschool/wat-is-eeuwig/
7. Piet Guijt, De menselijke wil en de soevereiniteit van God, Promise, april 2012. Bron: https://www.stichtingpromise.com/de-menselijke-vrije-wil-en-de-soevereiniteit-van-god.html
8. Ger de Koning, Verzoening. Dwaling en dwaalleer. Bron: http://www.oudesporen.nl/Download/OS1796.pdf
9. Willem Ouweneel, De alverzoening. Bron: http://www.bodedesheils.nl/jaargangen/j132/j132_005_De_alverzoening_1.html; http://www.bodedesheils.nl/jaargangen/j132/j132_018_De_alverzoening_2.html
10. David Pawson, “De weg naar de hel, eeuwige kwelling of verdelging?”, uitgegeven door Opwekking, 2004.
11. Q&A - veel gestelde vragen over alverzoening Archieven - GoedBericht.
12. W.J.A. Pijnacker Hordijk, De hel helpen verhelderen, Promise, oktober 2013.
13. Derek Prince, Zal satan ooit verzoend worden met God? DPM Onderwijsbrief, november 2001.
14. Harry Sleijster, Alverzoening rukt op. Bron: http://www.dossiers.tk/alverzoening.htm
15. Harry Sleijster, Kanttekeningen bij Ingezonden 3. Bron: http://www.dossiers.tk/alverzoening.htm
16. Harry Sleijster, Verzoening. Bron: http://www.vergadering.nu/brlist/verzoening.htm
17. J.G. Fijnvandraat, Alverzoening is een dwaalleer. Bron: http://www.jaapfijnvandraat.nl/index.php?page=artikel&id=2877
18. Piet Guijt, Alverzoeningsleer: een zeer geraffineerde misleiding. Promise, oktober 2016.
https://www.stichtingpromise.com/alverzoening---een-geraffineerde-misleiding.html
Niets uit dit artikel mag worden zonder uitdrukkelijke toestemming van de stichting en de auteur/vertaler worden overgenomen, gekopieerd of gebruikt worden. Uiteraard mag volgens de gangbare regels van bronvermelding er wel naar verwezen worden in andere publicaties. Neem bij twijfel eerst contact met ons op via het contactformulier.