Christenen en het milieu
Behoren christenen ‘milieuactivisten’ te zijn?
Door: David Story
Inhoudsopgave
Korte inhoud
Een gesprek als illustratie
1. God waardeert de natuur onafhankelijk van (maar niet boven) mensen
Dieren in de Bijbel
Gods liefde en zorg voor dieren
2. God gaf mensen verantwoordelijkheden over de schepping
Rentmeesterschap
Opdracht in de hof van Eden
Voorbeelden van rentmeesterschap
Verantwoordelijkheid
Conclusie
Korte inhoud
Sinds het begin van de moderne milieubeweging hebben seculiere milieuactivisten (6) beweerd dat het historische christendom grotendeels verantwoordelijk is voor de huidige milieuproblemen. De vraag echter is niet wat christenen denken of hoe ze zich gedragen, maar wat de Bijbel leert met betrekking tot milieubeheer. Er zijn twee relevante leringen in de Schrift die een fundament leggen voor het ontwikkelen van een theologie van natuur- en milieubeheer.
Hoewel God de mens het gezag gaf om te ‘heersen over’ de schepping, laat de Bijbel zien dat de natuur en het dierenrijk waardevol zijn voor God, onafhankelijk van de mensheid. Talrijke Bijbelteksten tonen Gods voorziening en zorg voor dieren in het wild en Zijn zorg voor de behandeling van huisdieren. Hij hield het dierenleven in stand in plaats van het opnieuw te scheppen om de aarde na de zondvloed opnieuw te bevolken. God sloot na de zondvloed verbonden, mede voor de verre toekomst die de natuur en de dierenwereld omvatte. Hij droeg de Israëlieten op om ecologisch verantwoorde methoden toe te passen in de landbouw en bij de afvalverwerking.
Als God liefheeft, vreugde vindt in en zorgt voor de natuur - en mensen geen vrijbrief gaf om het uitsluitend voor menselijke consumptie en gemak te gebruiken - wat betekent Genesis 1:28 dan wanneer het de mensheid opdraagt de aarde te ‘onderwerpen’ en te ‘heersen’ over elk levend wezen’? Het betekent rentmeesterschap. Een zorgvuldige studie van relevante Bijbelteksten laat zien dat God aan het hele menselijke ras de verantwoordelijkheid gaf om de verzorgers van de schepping te zijn.
Christelijk milieuactivisme kan geweldige evangelisatiemogelijkheden bieden. Dit geldt vooral voor jonge mensen en studenten, die over het algemeen gevoeliger zijn voor milieuproblemen dan de meeste mensen - en die vaak buitenkerkelijk zijn. Sinds het begin van de jaren zestig beweren seculiere milieuactivisten dat het historisch christendom (als een wereld- en een levensbeschouwing) grotendeels verantwoordelijk is voor de huidige milieuproblemen (1). Met name beweren ze dat Genesis 1:28 de mensheid een soort vrijbrief geeft om de natuur te exploiteren en te misbruiken, met weinig aandacht voor andere levensvormen en natuurlijke objecten. Helaas hebben veel christenen deze perceptie versterkt door hun apathie tegenover milieukwesties en de veronderstelling dat ‘milieu-activisme’ de agenda is van het politieke liberalisme.
Een gesprek als illustratie
Ik heb onlangs met een christenvriend over verschillende milieuproblemen diverse gesprekken gehad die dit illustreren. Zijn reactie is altijd voorspelbaar: minachting. Hij is zo geprogrammeerd door de anti-milieu-activistische visie dat elk vermeend milieuprobleem slechts een verzinsel is van liberale inbeelding. Voor hem zijn alle milieuactivisten uiterst linkse, boom-knuffelende radicalen die zich verzetten tegen elke economische ontwikkeling die de natuur zou kunnen schaden of de natuur kan bedreigen.
Het is waar dat er overijverige milieuvoorstanders en wetten zijn die het gezond verstand tarten - sommige zijn zelfs overduidelijk absurd. Een voorbeeld hiervan werd gemeld in een krant in San Diego. Blijkbaar wilde de stad Encinitas, gelegen ten noorden van San Diego, een vergunning krijgen om zand van een bouwproject naar een van de smalle stranden van de stad te vervoeren - geen onredelijk verzoek. Maar het project had goedkeuring nodig van de Amerikaanse Environmental Protection Agency, US Army Corps of Engineers, US Fish and Wildlife Service, California State Lands Commission, California Coastal Commission, twee andere staatsdepartementen en de San Diego Association of Governments, een totaal van acht afzonderlijke instanties! (2). Het is geen wonder dat praktisch ingestelde mensen soms gefrustreerd raken door deze overheidsbureaucratieën en daarom hun woede uiten tegen milieuactivisten.
Tijdens een van onze laatste gesprekken stelde ik mijn vriend deze vraag: "Maar stel dat God ons opdroeg om voor de natuur te zorgen?" Met andere woorden, wat zeg je als God de mensheid opdroeg om dieren in het wild te beschermen en te beheren, evenals bossen, rivieren, het land en de lucht? Een eenvoudige en duidelijke vraag - maar hij weigerde die te beantwoorden. De reden lag voor de hand. Als mijn vriend toegaf dat God de mensheid opdroeg om voor Zijn schepping zorg te dragen en deze te beheren, zou zijn houding ten opzichte van milieuactivisme opnieuw moeten worden geëvalueerd in het licht van de bijbelse waarheid. Maar dat was iets dat hij niet wilde doen. Als God de mensheid heeft opgedragen om voor de schepping te zorgen - wie kan daar wat tegen inbrengen? De taak zou moeten worden: hoe moeten we het doen? Er zijn twee relevante leringen in de Schrift die een basis leggen voor het ontwikkelen van een theologie van natuur- en milieubeheer:
1. God waardeert de natuur onafhankelijk van (maar niet boven) mensen
God had het menselijk ras in gedachten toen Hij de aarde schiep (Ps. 115: 16). Mensen hebben een verheven positie in de schepping (Ps.8: 6-9; Matt. 6: 26; 10: 31; 12: 11-12) en zijn van grotere waarde voor God dan dieren (Luc. 12: 7, 24). Bovendien is de natuur er om in menselijke behoeften te voorzien (Gen. 1: 29; 9: 3), en de mens heeft het recht om het te gebruiken en met gezag erover te heersen (Gen. 1: 28) (3).
Niettemin, door heel de Bijbel, vanaf Genesis 1 (de hele schepping is ‘zeer goed’ - vers 31) tot Openbaring ("De tijd is gekomen... voor het vernietigen van hen die de aarde vernietigen” - Openb. 11: 18), openbaart de Schrift dat natuur en dieren in het wild van waarde zijn voor God, onafhankelijk van (maar niet boven) de mensheid. Het leert niet dat God de aarde alleen heeft geschapen voor menselijke consumptie en gemak. Evenmin geeft de Bijbel mensen toestemming om de natuur te exploiteren of de schepselen die ook op deze planeet leven, te misbruiken. Ze behoren niet ons toe, maar ze behoren aan God toe: "De aarde is van de Heer, en alles wat erin is, de wereld en allen die erin leven" (Ps. 24: 1).
Het bijbelse feit is dat God liefheeft, voorziet in, en zich grote zorgen maakt over het welzijn van de natuur. Hij creëerde een wereld die is ontworpen om het dierenleven te onderhouden, los van de mensheid. Voordat de eerste wezens werden geschapen, schiep God vegetatie om 'planten-voortbrengend zaad naar hun soort te produceren en bomen die vruchten dragen met zaad erin volgens hun soort' (Gen. 1: 12). Aldus waren voedsel en onderdak beschikbaar toen het dierenleven de aarde begon te bewonen (Gen. 1: 30). Na hun schepping heeft God de vissen in de zee, de vogels in de lucht en de dieren op het land ("vee, wezens die zich over de grond bewegen en wilde dieren") opgedragen om zich te vermenigvuldigen en de zeeën te vullen en de aarde te bedekken (Gen. 1: 20-25). Hij gaf regen “op het onbewoonde land, op de steppe, waar geen mens is, om woestijn en woestenij te verzadigen en de spruiten van het jonge groen te doen ontluiken?" (Job 38: 26-27).
Dieren in de Bijbel
Vóór de zondvloed zorgde God ervoor om zowel wilde dieren als huisdieren te redden door ze bij Noach en zijn gezin in de ark te plaatsen (Gen. 6: 19- 7: 3). God heeft de dierenwereld na de zondvloed niet opnieuw geschapen, maar Hij heeft het in stand gehouden. Later, toen het vloedwater was gezakt en de dieren werden vrijgelaten om de aarde opnieuw te bevolken (Gen. 8: 17-18), sloot God een verbond waarin al het dierenleven was inbegrepen: "Ook zei God tegen Noach en zijn zonen: Hierbij sluit Ik een verbond met jullie en met je nakomelingen, en met alle levende wezens die bij jullie zijn: vogels, vee en wilde dieren, met alles wat uit de ark is gekomen, alle dieren op aarde. Deze belofte doe Ik jullie: nooit weer zal alles wat leeft door het water van een vloed worden uitgeroeid, nooit weer zal er een zondvloed komen om de aarde te vernietigen" (Gen. 9: 8-11).
De profeet Hosea sprak van een ander verbond dat zou plaatsvinden in de verre toekomst, die ook dieren zal omvatten: "Op die dag sluit Ik voor Mijn kinderen een verbond met de dieren van het veld en met alles wat vliegt en kruipt. Ik maak een einde aan het geweld van boog en zwaard in hun land, zodat ze in rust en vrede kunnen leven" (Hosea 2: 18). Door de Bijbel heen hebben dieren meer dan incidentele rollen in de aangelegenheden van mensen. Een deel van de wijsheid van koning Salomo was dat hij schreef “over allerlei soorten planten, van de ceder op de Libanon tot de hysop die uit de muur groeit, en over de lopende dieren, de vogels, de kruipende dieren en de vissen" (1 Kon. 4: 33). Job vertelt zijn aanklagers dat mensen van dieren kunnen leren (12: 7). Soms gebruikte God dieren voor specifieke en ongewone doeleinden. Toen God de profeet Elia opdroeg om onder te duiken, gebruikte Hij raven om hem voedsel te brengen (1 Kon. 17: 1-5). God gebruikte een grote vis om het leven van Jona te redden (Jona 1: 17) en een kleine vis om het geld voor Jezus en Petrus te betalen om de tempelbelasting te betalen (Matt. 17: 24-27). Wilde dieren vergezelden Jezus zelfs tijdens Zijn verzoeking in de wildernis (Marc. 1:13). En, vreemd genoeg, in de beschrijving van Bileam en zijn ezel, was het de ezel - niet Bileam - die zag hoe de engel werd gezonden om te voorkomen dat Bileam kwaad zou doen (Num. 22).
Gods liefde en zorg voor dieren
God demonstreerde verder Zijn liefde en zorg voor dieren - naast Zijn liefde en zorg voor mensen – in de instructies aan de Israëlieten in het sabbatsjaar: "Zes jaar achtereen mag je je land inzaaien en de oogst binnenhalen. Maar het zevende jaar moet je het land braak laten liggen en het met rust laten, dan kunnen de armen onder jullie ervan eten; wat zij nog overlaten is voor de dieren van het veld" (Ex. 23: 10-11, cursivering toegevoegd, zie Lev. 25: 1-7).
Ergens anders zegt Mozes: "Als je langs de weg een vogelnest tegenkomt, hetzij in een boom of op de grond, en de moeder zit op de jongen of op de eieren, neem de moeder niet mee met de jongen. Je mag de jongen meenemen, maar zorg ervoor dat je de moeder laat gaan" (Deut. 22: 6). Hier zien we instructies voor het behoud van broedpopulaties van dieren die worden gefokt voor menselijke consumptie. Als dit bevel door de hele menselijke geschiedenis heen was opgevolgd, zouden er vandaag minder bedreigde diersoorten zijn.
God wil er ook voor zorgen dat mensen hun huisdieren op humane wijze behandelen. Dit wordt uitgedrukt in Spreuken 12: 10: "Een rechtvaardige zorgt goed voor zijn vee". Op dezelfde manier schreef Mozes: "Zes dagen zult gij uw werk doen, maar op de zevende dag zult gij rusten, opdat uw rund en uw ezel uitrusten" (Ex. 23: 12). En in Deut. 22: 4 schreef Mozes: "Als u ziet dat een ezel of rund van een ander op straat onder zijn last bezwijkt, mag u niet werkeloos toezien. Help hem het dier weer op de been te krijgen", en in Deut. 25: 4: "Gij zult een dorsende os niet muilbanden" (dat wil zeggen, laat het een deel van het graan eten). Zelfs de Tien Geboden bevatten een bepaling om voor huisdieren te zorgen: "Zes dagen lang kunt u werken en al uw arbeid verrichten, maar de zevende dag is een rustdag, die gewijd is aan de HEER, uw God; dan mag u niet werken. Dat geldt voor u, voor uw zonen en dochters, voor uw slaven en slavinnen, en voor uw vee" (Ex. 20: 9-10, cursivering toegevoegd).
Een fascinerend, maar minder bekend voorbeeld van Gods zorg voorhuisdieren wordt gevonden in Jona. Nadat de profeet de bewoners van Ninevé had gewaarschuwd dat ze binnen veertig dagen zouden worden vernietigd tenzij zij zich zouden bekeren, beval de koning van Ninevé dat niet alleen het volk, maar ook de huisdieren moesten vasten en met een boetekleed bedekt zouden worden (Jona 3: 7-8). Later, nadat de bewoners zich hadden bekeerd, sprak God met Jona (die nog steeds boos was omdat de gehate Assyriërs gespaard werden) en onthulde Zijn mededogen met niet alleen het volk, maar ook met de dieren: "Ninevé heeft meer dan honderdtwintigduizend mensen die het onderscheid niet kennen tussen hun rechterhand en hun linkerhand, benevens veel vee. Zou Ik Mij geen zorgen maken over die grote stad?" (4:11). God vereist een humane behandeling voor zowel dieren in het wild als huisdieren.
Nergens geeft de Bijbel Gods liefde en vreugde voor de natuur mooier, gepassioneerder en poëtischer weer dan in Psalm 104. Het vertelt hoe God de natuur zorgvuldig voorbereidde om het planten- en dierenleven te onderhouden. Het spreekt van bosdieren en zeeleven, van wilde ezels en wilde geiten, van vogels, vee, marmotten (hyraxen) en leeuwen. Psalm 104 laat zien dat al deze wezens afhankelijk zijn van God voor voedsel en onderdak - inderdaad, voor het gehele leven:
Psalm 104:
U leidt het water van de bronnen door beken,
tussen de bergen beweegt het zich voort.
Het drenkt alles wat leeft in het veld,
de wilde ezels lessen er hun dorst.
Daarboven wonen de vogels van de hemel,
uit het dichte groen klinkt hun gezang (vers 10-12).
De bomen van de HEER zuigen zich vol,
de ceders van de Libanon, door hemzelf geplant.
De vogels bouwen daar hun nesten,
in hun kronen huizen de ooievaars.
De hoge bergen zijn voor de steenbokken,
in de kloven schuilen de klipdassen (vers 16-18).
Als u het duister spreidt, valt de nacht,
en alles wat leeft in het woud gaat zich roeren.
De jonge leeuwen gaan uit op roof,
brullend vragen zij God om voedsel (vers 20, 21).
Hoe talrijk zijn uw werken, HEER.
Alles hebt u met wijsheid gemaakt,
vol van uw schepselen is de aarde.
Zie hoe wijd de zee zich uitstrekt.
Daar wemelt het, zonder tal,
van dieren, klein en groot (vers 24, 25).
En allen zien ernaar uit
dat U brood geeft, op de juiste tijd.
Geeft U het, dan doen zij zich te goed,
opent zich Uw hand, dan worden zij verzadigd.
Verberg Uw gelaat en zij bezwijken van angst,
ontneem hun de adem en het is met hen gedaan,
dan keren zij terug tot het stof dat zij waren.
Zend Uw adem en zij worden geschapen,
zo geeft U de aarde een nieuw gelaat (vers 27-30).
Waarom spreekt God zo'n oprechte en ernstige zorg uit voor het niet-menselijke leven? Omdat Hij de natuur en de dieren die Hij heeft geschapen op waarde schat en liefheeft, beleeft Hij grote blijdschap door hen: "Mij behoren de dieren van het woud, de beesten op duizenden bergen, Ik ken alle vogels van het gebergte, wat beweegt in het veld is van Mij” (Ps. 50: 10-11).
2. God gaf mensen verantwoordelijkheden over de schepping
Als God liefheeft, vreugde vindt in en zorgt voor de natuur, en mensen geen vrijbrief geeft om het uitsluitend voor menselijke consumptie en gemak te gebruiken - wat betekent Genesis 1: 28 wanneer het de mensheid opdraagt de aarde te ‘onderwerpen’ en te ‘heersen over elk levend ding’ (KJV)? Het betekent rentmeesterschap. De natuur en het niet-menselijke leven behoren God toe (Ps. 24: 1), maar Hij gaf het hele menselijke ras de verantwoordelijkheid om Zijn verzorgers te zijn over de schepping.
In termen van puur fysieke schepping zijn mensen niet anders dan dieren; we zijn ook afhankelijk van een gezonde fysieke omgeving om te overleven. God zei tegen Job: "Kijk naar het nijlpaard dat Ik tegelijk met jou geschapen heb" (Job 40: 15). Evenzo schreef Salomo: "Het lot van de mens [zijn fysieke lichaam] is als dat van de dieren; hetzelfde lot wacht op hen beiden: zoals de een sterft, sterft de andere. Allen hebben dezelfde adem; de mens heeft geen voordeel boven het dier ... Allen gaan naar dezelfde plaats; allen komen uit stof en tot stof keren allen terug" (Pred. 3: 19-20).
Dit is echter slechts de helft van het bijbelse verhaal. Zoals we zagen, onthult de Bijbel ook dat mensen een verheven positie hebben in de schepping. Wij zijn de ‘kroon’ van Gods schepping, het hoogtepunt van de scheppingsweek (Ps. 8: 4-6). Om de verhouding tussen mensen en de rest van het geschapen leven te begrijpen, moeten we inzien dat het menselijk ras een tweevoudige positie in de natuur heeft. Hoewel Homo sapiens een van ontelbare miljoenen geschapen levensvormen is, zijn we uniek en speciaal voor God (Ps. 139: 13-16). Alleen mensen werden geschapen naar Zijn beeld (Gen. 1: 26-27). Omdat ze naar het goddelijke beeld geschapen zijn, hebben ze verantwoordelijkheden. Het is belangrijk deze waarheid te begrijpen in termen van het ontwikkelen van een theologie van de natuur. God heeft de mensheid opgedragen om rentmeesters te zijn over de natuur en het niet-menselijke leven; we moeten dezelfde liefdevolle zorg voor de natuur hebben als God. We moeten ervoor zorgen, het beschermen, in stand houden, koesteren en in zekere zin ‘redden’, behoeden voor bijvoorbeeld uitbuiting en misbruik.
Rentmeesterschap
Voordat we bijbelse rentmeesterschap verkennen, moeten we een controversiële tekst in Genesis onderzoeken. Het lijkt in tegenspraak met mijn bewering dat God het menselijk ras geen vrijbrief heeft gegeven om de natuur te gebruiken zoals ze verkiest, zonder enige aandacht voor het andere geschapen leven. Critici gebruiken deze tekst bijna altijd om hun opvatting te ondersteunen dat de Bijbel een uitbuitende houding ten opzichte van de natuur promoot. Ik heb het over Genesis 1: 27-28: “Aldus schiep God de mens naar Zijn eigen beeld, naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. En God zegende hen, en God zei tot hen: Wees vruchtbaar en word talrijk en vervult de aarde, en onderwerpt haar: en heers over de vissen van de zee en over het gevogelte des hemels, en over elk levend wezen dat op de aarde kruipt”. Wat bedoelt de Bijbel precies als het de mensheid aanspoort om de aarde ‘te onderwerpen’ en om ‘heerschappij’ uit te oefenen over de natuur? Staat deze tekst toe of moedigt deze het zelfs aan, dat mensen de natuur misbruiken als het de mensheid ten goede komt? Volstrekt niet.
Teksten die nauw verwant zijn met Genesis 1: 27-28, zijn te vinden in Genesis 2. Dit hoofdstuk geeft aanvullende details over de schepping van de eerste man en vrouw en de fysieke omgeving waarin ze leefden. We zullen de teksten die verband houden met Genesis 1: 27-28, nader bekijken. In Gen. 2: 21-22 lezen we: ‘Toen formeerde de HERE God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen. Voorts plantte de HERE God een hof in Eden, in het Oosten, en Hij plaatste daar de mens, die Hij geformeerd had (2: 7-8).’ ‘En de HERE God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die te bewerken en te bewaren (2: 15).’ ‘Toen deed de HERE God een diepe slaap op de mens vallen; en terwijl deze sliep, nam Hij een van zijn ribben en sloot haar plaats toe met vlees. En de HERE God bouwde de rib, die Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot de mens.’
Opdracht in de hof van Eden
Genesis 2: 7-8 vertelt dat God een tuin in Eden schiep en Adam, de eerste man, erin plaatste. Genesis 2: 15 voegt eraan toe dat Adam de opdracht kreeg om ‘voor de tuin te zorgen’. Pas later schiep God Eva, de eerste vrouw (21-22). In het licht van deze chronologie is het belangrijk om te begrijpen dat Gods instructies om de aarde te onderwerpen en ‘heerschappij’ te hebben over de natuur werden gegeven nadat Eva was geschapen en terwijl het paar in de Hof van Eden woonde. Hoe weten we dit? De heerschappij-instructies werden gegeven aan zowel Adam als Eva (Gen. 1: 27-28). Dus omdat Eva werd geschapen nadat Adam in de tuin was geplaatst - en vóór hun verbanning uit Eden (hoofdstuk 3) - moesten de instructies voor onderwerping en heerschappij zijn gegeven terwijl het paar in de tuin verbleef.
Waarom is dit belangrijk? Omdat de hardvochtige woorden ‘onderwerpen’ en ‘heerschappij’ in Genesis 1: 28 betrekking hebben op de tuinomgeving waar de instructies werden gegeven. De natuurlijke omgeving waarin Adam en Eva leefden vóór de val was een paradijs. Het was vrij van doornen, distels en gevaarlijke dieren. Het is absurd om te denken dat het bevel om de aarde te onderwerpen en om de heerschappij over de natuur te hebben, iets te maken zou hebben met het strijden tegen en het vernietigen van de natuur. Er was niets te veroveren in de Hof van Eden! Het vervullen van de voedings- en andere lichamelijke behoeften van Adam en Eva in de Hof van Eden zou geen inspanning en ontbering noodzakelijk hebben gemaakt. Het paar kon moeiteloos voedsel kiezen uit het overvloedige plantenleven dat hen omringde (Gen. 2: 9,16). Ze hoefden de tuin niet eens te bevloeien (vers 10). Wat ‘onderwerpen’ en ‘heerschappij’ in Genesis 1: 28 ook mogen betekenen, ze bevatten geen despotische betekenis of een vermeende vrijheid om de natuur te exploiteren.
Het begrip ‘heerschappij’ in de zin van absoluut gezag is slechts het voorrecht van God - of het nu gaat om de natuur of iets anders. De woorden ‘onderwerpen’ en ‘heerschappij’ impliceren dat mensen een rentmeesterschap of een verzorgende rol over de natuur hebben. Mensen zijn beheerders; zij zijn niet de eigenaren van de aarde en nog minder exploitanten.
Voorbeelden van rentmeesterschap
De Bijbel illustreert het concept van bijbels rentmeesterschap op verschillende plaatsen. Misschien is de beste illustratie te vinden in de gelijkenis van de talenten (Matt. 25: 14-30). Deze gelijkenis spreekt over een man die een lange reis maakte en zijn bezittingen toevertrouwde aan zijn slaven. Hij gaf ‘talenten’ (grote sommen geld) aan drie van zijn slaven (vs. 14-15). Toen de meester terugkeerde, ondervroeg hij de slaven om te zien hoe goed ze zijn geld hadden geïnvesteerd. Twee van de slaven verdubbelden het bedrag dat aan hen was toevertrouwd en werden beloond voor hun trouw. Maar de derde slaaf slaagde er niet in zijn talent verstandig te gebruiken en werd zwaar gestraft.
Op dezelfde manier behoort de natuur toe aan God - maar Hij heeft het menselijke ras als Zijn rentmeesters aangewezen. Onze verantwoordelijkheid is om te zorgen voor het eigendom van de eigenaar (God) (vergelijk Lev. 25: 23). En evenals de slaven in de gelijkenis van de talenten, zullen mensen verantwoordelijk worden gehouden voor hoe goed zij deze taak uitvoeren die de Meester hen toevertrouwde.
Dit model van rentmeesterschap komt tot leven in Genesis 2:15: "En de HERE God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die te bewerken en te bewaren”. Het Hebreeuwse woord in deze tekst voor ‘werk’ is abad, wat meestal vertaald wordt met ‘dienen’, hoewel het ook vertaald kan worden met ‘cultiveren’.
Evenzo, het Hebreeuwse woord voor ‘zorgen voor’ is shamar, een woord dat betekent: waken over iets, bewaken en het onderhouden. De Hebreeuwse betekenis van deze twee woorden gaf het eerste paar duidelijk de opdracht om erover te waken en de tuin te verzorgen. Geen van beide woorden maakt plundering, uitbuiting of misbruik mogelijk. Adams rol als ‘opzichter’ van de schepping werd verder geïllustreerd toen God hem opdroeg de dieren in Genesis 2:19 een naam te geven. Door deze autoriteit aan Adam te delegeren, toonde God niet alleen Zijn persoonlijke interesse in en zorg voor de dieren die Hij had geschapen, maar ook Zijn verlangen dat Adam verantwoordelijkheid voor hen zou nemen. (Naar analogie, wanneer mensen hun huisdieren een naam geven, tonen ze hun affectie en nemen ze de verantwoordelijkheid op zich om voor hen te zorgen.)
Later kreeg Noach een soortgelijk rentmeesterschap. God gebood Noach om in de ark een ‘genetische voorraad’ te behouden van twee van elk soort levend wezen (Gen. 6: 19). Dit gebod was zonder voorbehoud, dus het moet ook zogenaamd ‘ongedierte’ en roofdieren omvat hebben. Dus de verantwoordelijkheden van Noach betroffen alle wezens, dus niet alleen diegenen die dienstbaar en tot voordeel van mensen zijn.
Het rentmeesterschap van God werd voortgezet bij het ontstaan van de Joodse natie. Duizenden jaren vóór de moderne milieuwetten eiste God dat de Hebreeën de vervuiling moesten beperken door op de juiste manier afval op te ruimen (Deut. 23: 12-13) en te voorkomen dat ze hun akkers elk zevende jaar moesten bezaaien teneinde de grond rust te geven (Lev. 25: 2-5). (Dit was ook om arme mensen en wilde dieren de gelegenheid te geven om te eten wat er nog over was - zie Ex. 23: 11). Ook leerde God de Hebreeën om de vrucht van pas geplante bomen gedurende vijf jaar niet te eten totdat de bomen volgroeid waren geworden (Lev. 19: 23-25). Tijdens de verovering van Kanaän droeg God de Israëlieten op om alleen niet-fruitbomen te gebruiken om hun belegeringswallen te bouwen: ‘Wat zijn de bomen in het veld mensen, dat zij door u bij het beleg betrokken zouden worden?’ (Deut. 20:19).
Gods bevel voor Adam om de tuin van Eden te verzorgen; voor Noach om de dieren te behouden en te verzorgen die God zou gebruiken om de aarde opnieuw te bevolken; en voor de Israëlieten om zorgzame rentmeesters te zijn van het land dat God hen heeft gegeven, kan worden geëxtrapoleerd naar het hele menselijke ras en de natuurlijke wereld van vandaag. Nergens leert de Bijbel dat Gods bevel om voor de natuur te zorgen beperkt was tot alleen Adam in de hof, of Noach en de Israëlieten. Het hele menselijke ras ontvangt het rentmeestermandaat.
Het leerstuk van het rentmeesterschap - toegepast op de natuur en in harmonie gebracht met de correcte bijbelse betekenis van ‘onderdanigheid’ en ‘heerschappij’ - erkent dat de natuur Gods eigendom is en dat Hij de verzorging overdroeg aan de mensheid. Een rentmeester is niet de eigenaar van wat hij of zij beschermt. Met deze verantwoordelijkheid komt verantwoording. Zoals de gelijkenis van de talenten illustreert, zullen we beloond worden als we ons rentmeesterschap goed vervullen en straf kunnen verwachten als we dat niet doen. Kerkhistoricus en theoloog Geoffrey Bromiley stelt het zo: ‘God zal lovende woorden hebben voor degenen die werken voor de integriteit van de schepping, en woorden van berisping voor degenen die misbruik maken van Zijn handwerk voor egoïstische of slechte doeleinden’ (4).
Verantwoordelijkheid
Helaas heeft de mensheid verzuimd zijn verantwoordelijkheid voor het rentmeesterschap over de natuur serieus te nemen, en we zien de gevolgen hiervan overal ter wereld: het uitsterven van duizenden planten- en diersoorten; enorme delen van de aarde verknoeid en vervuild; lucht- en waterverontreiniging; verlies van schilderachtige rivieren, bossen, wetlands en andere onvervangbare natuurlijke verblijfsplaatsen. De Bijbel leert dat God de mensheid verantwoordelijk zal stellen voor deze rampzalige onverantwoordelijkheid. Openbaring geeft een strenge waarschuwing voor het lot van de opstandige mensheid, waaronder het straffen van mensen die ‘de aarde vernietigen’: ‘De volken raasden in woede, maar nu laat U uw woede razen. De tijd is gekomen om een oordeel te vellen over de doden; en om Uw dienaren, de profeten, te belonen, evenals de heiligen en degenen die, jong en oud, ontzag hebben voor Uw naam; en ook om hen die de aarde vernietigen nu zelf te vernietigen’ (Openbaring 11: 18, cursivering toegevoegd).
In zijn commentaar bij deze tekst verklaarde de Bijbeluitlegger Warren Wiersbe: ‘De zondige mens heeft Gods prachtige schepping vervuild en vernietigd; en hij gaat ervoor betalen ... De schepping is voor de eer en het genoegen van God, en de mens heeft niet het recht zich toe te eigenen wat rechtmatig van God is ... "[Zij die] de aarde vernietigen" verwijst naar de rebellerende aardbewoners die zich niet aan God onderwerpen. Hoe ironisch is het dat deze mensen leven voor de aarde en haar genoegens, maar tegelijkertijd de aarde - die ze aanbidden - vernietigen! Wanneer de mens vergeet dat God de Schepper is en hij zelf ook een schepsel is, begint hij zijn door God gegeven bronnen te exploiteren, en dit brengt vernietiging. De mens is een rentmeester van de schepping, niet de eigenaar’ (5). De geldzucht is ook hier weer de oorzaak van de vloek die de mens over zich heen haalt.
Conclusie
De opvatting dat alle milieuactivisten liberale radicalen zijn, belemmert niet alleen echte vooruitgang bij het formuleren van strategieën om potentieel ernstige milieuproblemen te bestrijden, maar het geeft het christendom in ecologisch opzicht een slechte naam, hetgeen een belemmering is voor wat enorme evangelisatiemogelijkheden zouden kunnen zijn. Christelijk milieuactivisme kan een grote aantrekkingskracht hebben op seculiere ongelovigen en New Age-aanhangers die denken dat christenen apathisch zijn voor milieukwesties en die denken dat niet-christelijke religies beter geschikt zijn om richtlijnen voor milieuethiek en rentmeesterschap op te stellen. Dit geldt met name voor jongeren en universiteitsstudenten, die over het algemeen gevoeliger zijn voor milieuproblemen dan de meeste mensen en die tegelijkertijd vaak niet-kerkelijk zijn.
Als we van God houden, moeten we alles in het werk stellen om eerbied te hebben voor en te beschermen wat Hij belangrijk en waardevol vindt. Breng eerbetoon aan God door een goede rentmeester over Zijn schepping te zijn. Dit kan een speciale verrukking voor christenen betekenen omdat we persoonlijk de Auteur van alle mooie dingen kennen.
Auteur: David Story
Vertaling: Piet Guijt
David Story is een christelijke apologeet en auteur van vijf boeken. Dit artikel is afgeleid uit zijn huidige project Is God een milieuactivist? Zie www.danstory.net.
Dit artikel verscheen voor het eerst in het CHRISTIAN RESEARCH JOURNAL, deel 33, nummer 04 (2010). Bron: http://www.equip.org/christian-research-journal/
Noten
1. Een van de eerste en meest bekende en meest geciteerde voorstanders van deze theorie was de overleden historicus, Lynn White Jr. In een toespraak tot de Amerikaanse Vereniging voor de Bevordering van Wetenschap in 1966 presenteerde White zijn proefschrift dat de historische bron van de huidige 'ecologische crisis' de joods-christelijke tradities van de westerse cultuur was, met name de doctrine van de schepping. Zijn invloedrijke lezing werd later gepubliceerd: Lynn White, Jr., "The Historical Roots of Our Ecological Crisis", Science, 10 maart 1967. Dit artikel is sindsdien herdrukt en talloze malen overgenomen in wetenschappelijke tijdschriften en populaire publicaties.
2. "Sand Gift Will Help Replenish Beaches”, San Diego Union-Tribune, 9 januari 2009, B-1.3.
3. Alle Bijbelcitaten zijn afkomstig uit de New International Version, behalve waar anders vermeld.
4. Geoffrey W. Bromiley, Eschatology: The Meaning of the End. In: God and Culture: Essays in Honor of Carl F.H. Henry, ed.. A. Carson en John D. Woodbridge (Grand Rapids: Eerdmans, 1993), 82.
5. Warren W. Wiersbe, The Bible Exposition Commentary: An Exposition of the New Testament Comprising the Entire “BE” Series, vol. 2 (Colorado Springs: Victor Books, 1989), 584, 601.
6. Milieuactivist: een persoon die zich bezighoudt met of pleit voor de bescherming van het milieu (The New Oxford American Dictionary).
Niets uit dit artikel mag worden zonder uitdrukkelijke toestemming van de stichting en de auteur/vertaler worden overgenomen, gekopieerd of gebruikt worden. Uiteraard mag volgens de gangbare regels van bronvermelding er wel naar verwezen worden in andere publicaties. Neem bij twijfel eerst contact met ons op via het contactformulier.
Door: David Story
Inhoudsopgave
Korte inhoud
Een gesprek als illustratie
1. God waardeert de natuur onafhankelijk van (maar niet boven) mensen
Dieren in de Bijbel
Gods liefde en zorg voor dieren
2. God gaf mensen verantwoordelijkheden over de schepping
Rentmeesterschap
Opdracht in de hof van Eden
Voorbeelden van rentmeesterschap
Verantwoordelijkheid
Conclusie
Korte inhoud
Sinds het begin van de moderne milieubeweging hebben seculiere milieuactivisten (6) beweerd dat het historische christendom grotendeels verantwoordelijk is voor de huidige milieuproblemen. De vraag echter is niet wat christenen denken of hoe ze zich gedragen, maar wat de Bijbel leert met betrekking tot milieubeheer. Er zijn twee relevante leringen in de Schrift die een fundament leggen voor het ontwikkelen van een theologie van natuur- en milieubeheer.
Hoewel God de mens het gezag gaf om te ‘heersen over’ de schepping, laat de Bijbel zien dat de natuur en het dierenrijk waardevol zijn voor God, onafhankelijk van de mensheid. Talrijke Bijbelteksten tonen Gods voorziening en zorg voor dieren in het wild en Zijn zorg voor de behandeling van huisdieren. Hij hield het dierenleven in stand in plaats van het opnieuw te scheppen om de aarde na de zondvloed opnieuw te bevolken. God sloot na de zondvloed verbonden, mede voor de verre toekomst die de natuur en de dierenwereld omvatte. Hij droeg de Israëlieten op om ecologisch verantwoorde methoden toe te passen in de landbouw en bij de afvalverwerking.
Als God liefheeft, vreugde vindt in en zorgt voor de natuur - en mensen geen vrijbrief gaf om het uitsluitend voor menselijke consumptie en gemak te gebruiken - wat betekent Genesis 1:28 dan wanneer het de mensheid opdraagt de aarde te ‘onderwerpen’ en te ‘heersen’ over elk levend wezen’? Het betekent rentmeesterschap. Een zorgvuldige studie van relevante Bijbelteksten laat zien dat God aan het hele menselijke ras de verantwoordelijkheid gaf om de verzorgers van de schepping te zijn.
Christelijk milieuactivisme kan geweldige evangelisatiemogelijkheden bieden. Dit geldt vooral voor jonge mensen en studenten, die over het algemeen gevoeliger zijn voor milieuproblemen dan de meeste mensen - en die vaak buitenkerkelijk zijn. Sinds het begin van de jaren zestig beweren seculiere milieuactivisten dat het historisch christendom (als een wereld- en een levensbeschouwing) grotendeels verantwoordelijk is voor de huidige milieuproblemen (1). Met name beweren ze dat Genesis 1:28 de mensheid een soort vrijbrief geeft om de natuur te exploiteren en te misbruiken, met weinig aandacht voor andere levensvormen en natuurlijke objecten. Helaas hebben veel christenen deze perceptie versterkt door hun apathie tegenover milieukwesties en de veronderstelling dat ‘milieu-activisme’ de agenda is van het politieke liberalisme.
Een gesprek als illustratie
Ik heb onlangs met een christenvriend over verschillende milieuproblemen diverse gesprekken gehad die dit illustreren. Zijn reactie is altijd voorspelbaar: minachting. Hij is zo geprogrammeerd door de anti-milieu-activistische visie dat elk vermeend milieuprobleem slechts een verzinsel is van liberale inbeelding. Voor hem zijn alle milieuactivisten uiterst linkse, boom-knuffelende radicalen die zich verzetten tegen elke economische ontwikkeling die de natuur zou kunnen schaden of de natuur kan bedreigen.
Het is waar dat er overijverige milieuvoorstanders en wetten zijn die het gezond verstand tarten - sommige zijn zelfs overduidelijk absurd. Een voorbeeld hiervan werd gemeld in een krant in San Diego. Blijkbaar wilde de stad Encinitas, gelegen ten noorden van San Diego, een vergunning krijgen om zand van een bouwproject naar een van de smalle stranden van de stad te vervoeren - geen onredelijk verzoek. Maar het project had goedkeuring nodig van de Amerikaanse Environmental Protection Agency, US Army Corps of Engineers, US Fish and Wildlife Service, California State Lands Commission, California Coastal Commission, twee andere staatsdepartementen en de San Diego Association of Governments, een totaal van acht afzonderlijke instanties! (2). Het is geen wonder dat praktisch ingestelde mensen soms gefrustreerd raken door deze overheidsbureaucratieën en daarom hun woede uiten tegen milieuactivisten.
Tijdens een van onze laatste gesprekken stelde ik mijn vriend deze vraag: "Maar stel dat God ons opdroeg om voor de natuur te zorgen?" Met andere woorden, wat zeg je als God de mensheid opdroeg om dieren in het wild te beschermen en te beheren, evenals bossen, rivieren, het land en de lucht? Een eenvoudige en duidelijke vraag - maar hij weigerde die te beantwoorden. De reden lag voor de hand. Als mijn vriend toegaf dat God de mensheid opdroeg om voor Zijn schepping zorg te dragen en deze te beheren, zou zijn houding ten opzichte van milieuactivisme opnieuw moeten worden geëvalueerd in het licht van de bijbelse waarheid. Maar dat was iets dat hij niet wilde doen. Als God de mensheid heeft opgedragen om voor de schepping te zorgen - wie kan daar wat tegen inbrengen? De taak zou moeten worden: hoe moeten we het doen? Er zijn twee relevante leringen in de Schrift die een basis leggen voor het ontwikkelen van een theologie van natuur- en milieubeheer:
1. God waardeert de natuur onafhankelijk van (maar niet boven) mensen
God had het menselijk ras in gedachten toen Hij de aarde schiep (Ps. 115: 16). Mensen hebben een verheven positie in de schepping (Ps.8: 6-9; Matt. 6: 26; 10: 31; 12: 11-12) en zijn van grotere waarde voor God dan dieren (Luc. 12: 7, 24). Bovendien is de natuur er om in menselijke behoeften te voorzien (Gen. 1: 29; 9: 3), en de mens heeft het recht om het te gebruiken en met gezag erover te heersen (Gen. 1: 28) (3).
Niettemin, door heel de Bijbel, vanaf Genesis 1 (de hele schepping is ‘zeer goed’ - vers 31) tot Openbaring ("De tijd is gekomen... voor het vernietigen van hen die de aarde vernietigen” - Openb. 11: 18), openbaart de Schrift dat natuur en dieren in het wild van waarde zijn voor God, onafhankelijk van (maar niet boven) de mensheid. Het leert niet dat God de aarde alleen heeft geschapen voor menselijke consumptie en gemak. Evenmin geeft de Bijbel mensen toestemming om de natuur te exploiteren of de schepselen die ook op deze planeet leven, te misbruiken. Ze behoren niet ons toe, maar ze behoren aan God toe: "De aarde is van de Heer, en alles wat erin is, de wereld en allen die erin leven" (Ps. 24: 1).
Het bijbelse feit is dat God liefheeft, voorziet in, en zich grote zorgen maakt over het welzijn van de natuur. Hij creëerde een wereld die is ontworpen om het dierenleven te onderhouden, los van de mensheid. Voordat de eerste wezens werden geschapen, schiep God vegetatie om 'planten-voortbrengend zaad naar hun soort te produceren en bomen die vruchten dragen met zaad erin volgens hun soort' (Gen. 1: 12). Aldus waren voedsel en onderdak beschikbaar toen het dierenleven de aarde begon te bewonen (Gen. 1: 30). Na hun schepping heeft God de vissen in de zee, de vogels in de lucht en de dieren op het land ("vee, wezens die zich over de grond bewegen en wilde dieren") opgedragen om zich te vermenigvuldigen en de zeeën te vullen en de aarde te bedekken (Gen. 1: 20-25). Hij gaf regen “op het onbewoonde land, op de steppe, waar geen mens is, om woestijn en woestenij te verzadigen en de spruiten van het jonge groen te doen ontluiken?" (Job 38: 26-27).
Dieren in de Bijbel
Vóór de zondvloed zorgde God ervoor om zowel wilde dieren als huisdieren te redden door ze bij Noach en zijn gezin in de ark te plaatsen (Gen. 6: 19- 7: 3). God heeft de dierenwereld na de zondvloed niet opnieuw geschapen, maar Hij heeft het in stand gehouden. Later, toen het vloedwater was gezakt en de dieren werden vrijgelaten om de aarde opnieuw te bevolken (Gen. 8: 17-18), sloot God een verbond waarin al het dierenleven was inbegrepen: "Ook zei God tegen Noach en zijn zonen: Hierbij sluit Ik een verbond met jullie en met je nakomelingen, en met alle levende wezens die bij jullie zijn: vogels, vee en wilde dieren, met alles wat uit de ark is gekomen, alle dieren op aarde. Deze belofte doe Ik jullie: nooit weer zal alles wat leeft door het water van een vloed worden uitgeroeid, nooit weer zal er een zondvloed komen om de aarde te vernietigen" (Gen. 9: 8-11).
De profeet Hosea sprak van een ander verbond dat zou plaatsvinden in de verre toekomst, die ook dieren zal omvatten: "Op die dag sluit Ik voor Mijn kinderen een verbond met de dieren van het veld en met alles wat vliegt en kruipt. Ik maak een einde aan het geweld van boog en zwaard in hun land, zodat ze in rust en vrede kunnen leven" (Hosea 2: 18). Door de Bijbel heen hebben dieren meer dan incidentele rollen in de aangelegenheden van mensen. Een deel van de wijsheid van koning Salomo was dat hij schreef “over allerlei soorten planten, van de ceder op de Libanon tot de hysop die uit de muur groeit, en over de lopende dieren, de vogels, de kruipende dieren en de vissen" (1 Kon. 4: 33). Job vertelt zijn aanklagers dat mensen van dieren kunnen leren (12: 7). Soms gebruikte God dieren voor specifieke en ongewone doeleinden. Toen God de profeet Elia opdroeg om onder te duiken, gebruikte Hij raven om hem voedsel te brengen (1 Kon. 17: 1-5). God gebruikte een grote vis om het leven van Jona te redden (Jona 1: 17) en een kleine vis om het geld voor Jezus en Petrus te betalen om de tempelbelasting te betalen (Matt. 17: 24-27). Wilde dieren vergezelden Jezus zelfs tijdens Zijn verzoeking in de wildernis (Marc. 1:13). En, vreemd genoeg, in de beschrijving van Bileam en zijn ezel, was het de ezel - niet Bileam - die zag hoe de engel werd gezonden om te voorkomen dat Bileam kwaad zou doen (Num. 22).
Gods liefde en zorg voor dieren
God demonstreerde verder Zijn liefde en zorg voor dieren - naast Zijn liefde en zorg voor mensen – in de instructies aan de Israëlieten in het sabbatsjaar: "Zes jaar achtereen mag je je land inzaaien en de oogst binnenhalen. Maar het zevende jaar moet je het land braak laten liggen en het met rust laten, dan kunnen de armen onder jullie ervan eten; wat zij nog overlaten is voor de dieren van het veld" (Ex. 23: 10-11, cursivering toegevoegd, zie Lev. 25: 1-7).
Ergens anders zegt Mozes: "Als je langs de weg een vogelnest tegenkomt, hetzij in een boom of op de grond, en de moeder zit op de jongen of op de eieren, neem de moeder niet mee met de jongen. Je mag de jongen meenemen, maar zorg ervoor dat je de moeder laat gaan" (Deut. 22: 6). Hier zien we instructies voor het behoud van broedpopulaties van dieren die worden gefokt voor menselijke consumptie. Als dit bevel door de hele menselijke geschiedenis heen was opgevolgd, zouden er vandaag minder bedreigde diersoorten zijn.
God wil er ook voor zorgen dat mensen hun huisdieren op humane wijze behandelen. Dit wordt uitgedrukt in Spreuken 12: 10: "Een rechtvaardige zorgt goed voor zijn vee". Op dezelfde manier schreef Mozes: "Zes dagen zult gij uw werk doen, maar op de zevende dag zult gij rusten, opdat uw rund en uw ezel uitrusten" (Ex. 23: 12). En in Deut. 22: 4 schreef Mozes: "Als u ziet dat een ezel of rund van een ander op straat onder zijn last bezwijkt, mag u niet werkeloos toezien. Help hem het dier weer op de been te krijgen", en in Deut. 25: 4: "Gij zult een dorsende os niet muilbanden" (dat wil zeggen, laat het een deel van het graan eten). Zelfs de Tien Geboden bevatten een bepaling om voor huisdieren te zorgen: "Zes dagen lang kunt u werken en al uw arbeid verrichten, maar de zevende dag is een rustdag, die gewijd is aan de HEER, uw God; dan mag u niet werken. Dat geldt voor u, voor uw zonen en dochters, voor uw slaven en slavinnen, en voor uw vee" (Ex. 20: 9-10, cursivering toegevoegd).
Een fascinerend, maar minder bekend voorbeeld van Gods zorg voorhuisdieren wordt gevonden in Jona. Nadat de profeet de bewoners van Ninevé had gewaarschuwd dat ze binnen veertig dagen zouden worden vernietigd tenzij zij zich zouden bekeren, beval de koning van Ninevé dat niet alleen het volk, maar ook de huisdieren moesten vasten en met een boetekleed bedekt zouden worden (Jona 3: 7-8). Later, nadat de bewoners zich hadden bekeerd, sprak God met Jona (die nog steeds boos was omdat de gehate Assyriërs gespaard werden) en onthulde Zijn mededogen met niet alleen het volk, maar ook met de dieren: "Ninevé heeft meer dan honderdtwintigduizend mensen die het onderscheid niet kennen tussen hun rechterhand en hun linkerhand, benevens veel vee. Zou Ik Mij geen zorgen maken over die grote stad?" (4:11). God vereist een humane behandeling voor zowel dieren in het wild als huisdieren.
Nergens geeft de Bijbel Gods liefde en vreugde voor de natuur mooier, gepassioneerder en poëtischer weer dan in Psalm 104. Het vertelt hoe God de natuur zorgvuldig voorbereidde om het planten- en dierenleven te onderhouden. Het spreekt van bosdieren en zeeleven, van wilde ezels en wilde geiten, van vogels, vee, marmotten (hyraxen) en leeuwen. Psalm 104 laat zien dat al deze wezens afhankelijk zijn van God voor voedsel en onderdak - inderdaad, voor het gehele leven:
Psalm 104:
U leidt het water van de bronnen door beken,
tussen de bergen beweegt het zich voort.
Het drenkt alles wat leeft in het veld,
de wilde ezels lessen er hun dorst.
Daarboven wonen de vogels van de hemel,
uit het dichte groen klinkt hun gezang (vers 10-12).
De bomen van de HEER zuigen zich vol,
de ceders van de Libanon, door hemzelf geplant.
De vogels bouwen daar hun nesten,
in hun kronen huizen de ooievaars.
De hoge bergen zijn voor de steenbokken,
in de kloven schuilen de klipdassen (vers 16-18).
Als u het duister spreidt, valt de nacht,
en alles wat leeft in het woud gaat zich roeren.
De jonge leeuwen gaan uit op roof,
brullend vragen zij God om voedsel (vers 20, 21).
Hoe talrijk zijn uw werken, HEER.
Alles hebt u met wijsheid gemaakt,
vol van uw schepselen is de aarde.
Zie hoe wijd de zee zich uitstrekt.
Daar wemelt het, zonder tal,
van dieren, klein en groot (vers 24, 25).
En allen zien ernaar uit
dat U brood geeft, op de juiste tijd.
Geeft U het, dan doen zij zich te goed,
opent zich Uw hand, dan worden zij verzadigd.
Verberg Uw gelaat en zij bezwijken van angst,
ontneem hun de adem en het is met hen gedaan,
dan keren zij terug tot het stof dat zij waren.
Zend Uw adem en zij worden geschapen,
zo geeft U de aarde een nieuw gelaat (vers 27-30).
Waarom spreekt God zo'n oprechte en ernstige zorg uit voor het niet-menselijke leven? Omdat Hij de natuur en de dieren die Hij heeft geschapen op waarde schat en liefheeft, beleeft Hij grote blijdschap door hen: "Mij behoren de dieren van het woud, de beesten op duizenden bergen, Ik ken alle vogels van het gebergte, wat beweegt in het veld is van Mij” (Ps. 50: 10-11).
2. God gaf mensen verantwoordelijkheden over de schepping
Als God liefheeft, vreugde vindt in en zorgt voor de natuur, en mensen geen vrijbrief geeft om het uitsluitend voor menselijke consumptie en gemak te gebruiken - wat betekent Genesis 1: 28 wanneer het de mensheid opdraagt de aarde te ‘onderwerpen’ en te ‘heersen over elk levend ding’ (KJV)? Het betekent rentmeesterschap. De natuur en het niet-menselijke leven behoren God toe (Ps. 24: 1), maar Hij gaf het hele menselijke ras de verantwoordelijkheid om Zijn verzorgers te zijn over de schepping.
In termen van puur fysieke schepping zijn mensen niet anders dan dieren; we zijn ook afhankelijk van een gezonde fysieke omgeving om te overleven. God zei tegen Job: "Kijk naar het nijlpaard dat Ik tegelijk met jou geschapen heb" (Job 40: 15). Evenzo schreef Salomo: "Het lot van de mens [zijn fysieke lichaam] is als dat van de dieren; hetzelfde lot wacht op hen beiden: zoals de een sterft, sterft de andere. Allen hebben dezelfde adem; de mens heeft geen voordeel boven het dier ... Allen gaan naar dezelfde plaats; allen komen uit stof en tot stof keren allen terug" (Pred. 3: 19-20).
Dit is echter slechts de helft van het bijbelse verhaal. Zoals we zagen, onthult de Bijbel ook dat mensen een verheven positie hebben in de schepping. Wij zijn de ‘kroon’ van Gods schepping, het hoogtepunt van de scheppingsweek (Ps. 8: 4-6). Om de verhouding tussen mensen en de rest van het geschapen leven te begrijpen, moeten we inzien dat het menselijk ras een tweevoudige positie in de natuur heeft. Hoewel Homo sapiens een van ontelbare miljoenen geschapen levensvormen is, zijn we uniek en speciaal voor God (Ps. 139: 13-16). Alleen mensen werden geschapen naar Zijn beeld (Gen. 1: 26-27). Omdat ze naar het goddelijke beeld geschapen zijn, hebben ze verantwoordelijkheden. Het is belangrijk deze waarheid te begrijpen in termen van het ontwikkelen van een theologie van de natuur. God heeft de mensheid opgedragen om rentmeesters te zijn over de natuur en het niet-menselijke leven; we moeten dezelfde liefdevolle zorg voor de natuur hebben als God. We moeten ervoor zorgen, het beschermen, in stand houden, koesteren en in zekere zin ‘redden’, behoeden voor bijvoorbeeld uitbuiting en misbruik.
Rentmeesterschap
Voordat we bijbelse rentmeesterschap verkennen, moeten we een controversiële tekst in Genesis onderzoeken. Het lijkt in tegenspraak met mijn bewering dat God het menselijk ras geen vrijbrief heeft gegeven om de natuur te gebruiken zoals ze verkiest, zonder enige aandacht voor het andere geschapen leven. Critici gebruiken deze tekst bijna altijd om hun opvatting te ondersteunen dat de Bijbel een uitbuitende houding ten opzichte van de natuur promoot. Ik heb het over Genesis 1: 27-28: “Aldus schiep God de mens naar Zijn eigen beeld, naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. En God zegende hen, en God zei tot hen: Wees vruchtbaar en word talrijk en vervult de aarde, en onderwerpt haar: en heers over de vissen van de zee en over het gevogelte des hemels, en over elk levend wezen dat op de aarde kruipt”. Wat bedoelt de Bijbel precies als het de mensheid aanspoort om de aarde ‘te onderwerpen’ en om ‘heerschappij’ uit te oefenen over de natuur? Staat deze tekst toe of moedigt deze het zelfs aan, dat mensen de natuur misbruiken als het de mensheid ten goede komt? Volstrekt niet.
Teksten die nauw verwant zijn met Genesis 1: 27-28, zijn te vinden in Genesis 2. Dit hoofdstuk geeft aanvullende details over de schepping van de eerste man en vrouw en de fysieke omgeving waarin ze leefden. We zullen de teksten die verband houden met Genesis 1: 27-28, nader bekijken. In Gen. 2: 21-22 lezen we: ‘Toen formeerde de HERE God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen. Voorts plantte de HERE God een hof in Eden, in het Oosten, en Hij plaatste daar de mens, die Hij geformeerd had (2: 7-8).’ ‘En de HERE God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die te bewerken en te bewaren (2: 15).’ ‘Toen deed de HERE God een diepe slaap op de mens vallen; en terwijl deze sliep, nam Hij een van zijn ribben en sloot haar plaats toe met vlees. En de HERE God bouwde de rib, die Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot de mens.’
Opdracht in de hof van Eden
Genesis 2: 7-8 vertelt dat God een tuin in Eden schiep en Adam, de eerste man, erin plaatste. Genesis 2: 15 voegt eraan toe dat Adam de opdracht kreeg om ‘voor de tuin te zorgen’. Pas later schiep God Eva, de eerste vrouw (21-22). In het licht van deze chronologie is het belangrijk om te begrijpen dat Gods instructies om de aarde te onderwerpen en ‘heerschappij’ te hebben over de natuur werden gegeven nadat Eva was geschapen en terwijl het paar in de Hof van Eden woonde. Hoe weten we dit? De heerschappij-instructies werden gegeven aan zowel Adam als Eva (Gen. 1: 27-28). Dus omdat Eva werd geschapen nadat Adam in de tuin was geplaatst - en vóór hun verbanning uit Eden (hoofdstuk 3) - moesten de instructies voor onderwerping en heerschappij zijn gegeven terwijl het paar in de tuin verbleef.
Waarom is dit belangrijk? Omdat de hardvochtige woorden ‘onderwerpen’ en ‘heerschappij’ in Genesis 1: 28 betrekking hebben op de tuinomgeving waar de instructies werden gegeven. De natuurlijke omgeving waarin Adam en Eva leefden vóór de val was een paradijs. Het was vrij van doornen, distels en gevaarlijke dieren. Het is absurd om te denken dat het bevel om de aarde te onderwerpen en om de heerschappij over de natuur te hebben, iets te maken zou hebben met het strijden tegen en het vernietigen van de natuur. Er was niets te veroveren in de Hof van Eden! Het vervullen van de voedings- en andere lichamelijke behoeften van Adam en Eva in de Hof van Eden zou geen inspanning en ontbering noodzakelijk hebben gemaakt. Het paar kon moeiteloos voedsel kiezen uit het overvloedige plantenleven dat hen omringde (Gen. 2: 9,16). Ze hoefden de tuin niet eens te bevloeien (vers 10). Wat ‘onderwerpen’ en ‘heerschappij’ in Genesis 1: 28 ook mogen betekenen, ze bevatten geen despotische betekenis of een vermeende vrijheid om de natuur te exploiteren.
Het begrip ‘heerschappij’ in de zin van absoluut gezag is slechts het voorrecht van God - of het nu gaat om de natuur of iets anders. De woorden ‘onderwerpen’ en ‘heerschappij’ impliceren dat mensen een rentmeesterschap of een verzorgende rol over de natuur hebben. Mensen zijn beheerders; zij zijn niet de eigenaren van de aarde en nog minder exploitanten.
Voorbeelden van rentmeesterschap
De Bijbel illustreert het concept van bijbels rentmeesterschap op verschillende plaatsen. Misschien is de beste illustratie te vinden in de gelijkenis van de talenten (Matt. 25: 14-30). Deze gelijkenis spreekt over een man die een lange reis maakte en zijn bezittingen toevertrouwde aan zijn slaven. Hij gaf ‘talenten’ (grote sommen geld) aan drie van zijn slaven (vs. 14-15). Toen de meester terugkeerde, ondervroeg hij de slaven om te zien hoe goed ze zijn geld hadden geïnvesteerd. Twee van de slaven verdubbelden het bedrag dat aan hen was toevertrouwd en werden beloond voor hun trouw. Maar de derde slaaf slaagde er niet in zijn talent verstandig te gebruiken en werd zwaar gestraft.
Op dezelfde manier behoort de natuur toe aan God - maar Hij heeft het menselijke ras als Zijn rentmeesters aangewezen. Onze verantwoordelijkheid is om te zorgen voor het eigendom van de eigenaar (God) (vergelijk Lev. 25: 23). En evenals de slaven in de gelijkenis van de talenten, zullen mensen verantwoordelijk worden gehouden voor hoe goed zij deze taak uitvoeren die de Meester hen toevertrouwde.
Dit model van rentmeesterschap komt tot leven in Genesis 2:15: "En de HERE God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die te bewerken en te bewaren”. Het Hebreeuwse woord in deze tekst voor ‘werk’ is abad, wat meestal vertaald wordt met ‘dienen’, hoewel het ook vertaald kan worden met ‘cultiveren’.
Evenzo, het Hebreeuwse woord voor ‘zorgen voor’ is shamar, een woord dat betekent: waken over iets, bewaken en het onderhouden. De Hebreeuwse betekenis van deze twee woorden gaf het eerste paar duidelijk de opdracht om erover te waken en de tuin te verzorgen. Geen van beide woorden maakt plundering, uitbuiting of misbruik mogelijk. Adams rol als ‘opzichter’ van de schepping werd verder geïllustreerd toen God hem opdroeg de dieren in Genesis 2:19 een naam te geven. Door deze autoriteit aan Adam te delegeren, toonde God niet alleen Zijn persoonlijke interesse in en zorg voor de dieren die Hij had geschapen, maar ook Zijn verlangen dat Adam verantwoordelijkheid voor hen zou nemen. (Naar analogie, wanneer mensen hun huisdieren een naam geven, tonen ze hun affectie en nemen ze de verantwoordelijkheid op zich om voor hen te zorgen.)
Later kreeg Noach een soortgelijk rentmeesterschap. God gebood Noach om in de ark een ‘genetische voorraad’ te behouden van twee van elk soort levend wezen (Gen. 6: 19). Dit gebod was zonder voorbehoud, dus het moet ook zogenaamd ‘ongedierte’ en roofdieren omvat hebben. Dus de verantwoordelijkheden van Noach betroffen alle wezens, dus niet alleen diegenen die dienstbaar en tot voordeel van mensen zijn.
Het rentmeesterschap van God werd voortgezet bij het ontstaan van de Joodse natie. Duizenden jaren vóór de moderne milieuwetten eiste God dat de Hebreeën de vervuiling moesten beperken door op de juiste manier afval op te ruimen (Deut. 23: 12-13) en te voorkomen dat ze hun akkers elk zevende jaar moesten bezaaien teneinde de grond rust te geven (Lev. 25: 2-5). (Dit was ook om arme mensen en wilde dieren de gelegenheid te geven om te eten wat er nog over was - zie Ex. 23: 11). Ook leerde God de Hebreeën om de vrucht van pas geplante bomen gedurende vijf jaar niet te eten totdat de bomen volgroeid waren geworden (Lev. 19: 23-25). Tijdens de verovering van Kanaän droeg God de Israëlieten op om alleen niet-fruitbomen te gebruiken om hun belegeringswallen te bouwen: ‘Wat zijn de bomen in het veld mensen, dat zij door u bij het beleg betrokken zouden worden?’ (Deut. 20:19).
Gods bevel voor Adam om de tuin van Eden te verzorgen; voor Noach om de dieren te behouden en te verzorgen die God zou gebruiken om de aarde opnieuw te bevolken; en voor de Israëlieten om zorgzame rentmeesters te zijn van het land dat God hen heeft gegeven, kan worden geëxtrapoleerd naar het hele menselijke ras en de natuurlijke wereld van vandaag. Nergens leert de Bijbel dat Gods bevel om voor de natuur te zorgen beperkt was tot alleen Adam in de hof, of Noach en de Israëlieten. Het hele menselijke ras ontvangt het rentmeestermandaat.
Het leerstuk van het rentmeesterschap - toegepast op de natuur en in harmonie gebracht met de correcte bijbelse betekenis van ‘onderdanigheid’ en ‘heerschappij’ - erkent dat de natuur Gods eigendom is en dat Hij de verzorging overdroeg aan de mensheid. Een rentmeester is niet de eigenaar van wat hij of zij beschermt. Met deze verantwoordelijkheid komt verantwoording. Zoals de gelijkenis van de talenten illustreert, zullen we beloond worden als we ons rentmeesterschap goed vervullen en straf kunnen verwachten als we dat niet doen. Kerkhistoricus en theoloog Geoffrey Bromiley stelt het zo: ‘God zal lovende woorden hebben voor degenen die werken voor de integriteit van de schepping, en woorden van berisping voor degenen die misbruik maken van Zijn handwerk voor egoïstische of slechte doeleinden’ (4).
Verantwoordelijkheid
Helaas heeft de mensheid verzuimd zijn verantwoordelijkheid voor het rentmeesterschap over de natuur serieus te nemen, en we zien de gevolgen hiervan overal ter wereld: het uitsterven van duizenden planten- en diersoorten; enorme delen van de aarde verknoeid en vervuild; lucht- en waterverontreiniging; verlies van schilderachtige rivieren, bossen, wetlands en andere onvervangbare natuurlijke verblijfsplaatsen. De Bijbel leert dat God de mensheid verantwoordelijk zal stellen voor deze rampzalige onverantwoordelijkheid. Openbaring geeft een strenge waarschuwing voor het lot van de opstandige mensheid, waaronder het straffen van mensen die ‘de aarde vernietigen’: ‘De volken raasden in woede, maar nu laat U uw woede razen. De tijd is gekomen om een oordeel te vellen over de doden; en om Uw dienaren, de profeten, te belonen, evenals de heiligen en degenen die, jong en oud, ontzag hebben voor Uw naam; en ook om hen die de aarde vernietigen nu zelf te vernietigen’ (Openbaring 11: 18, cursivering toegevoegd).
In zijn commentaar bij deze tekst verklaarde de Bijbeluitlegger Warren Wiersbe: ‘De zondige mens heeft Gods prachtige schepping vervuild en vernietigd; en hij gaat ervoor betalen ... De schepping is voor de eer en het genoegen van God, en de mens heeft niet het recht zich toe te eigenen wat rechtmatig van God is ... "[Zij die] de aarde vernietigen" verwijst naar de rebellerende aardbewoners die zich niet aan God onderwerpen. Hoe ironisch is het dat deze mensen leven voor de aarde en haar genoegens, maar tegelijkertijd de aarde - die ze aanbidden - vernietigen! Wanneer de mens vergeet dat God de Schepper is en hij zelf ook een schepsel is, begint hij zijn door God gegeven bronnen te exploiteren, en dit brengt vernietiging. De mens is een rentmeester van de schepping, niet de eigenaar’ (5). De geldzucht is ook hier weer de oorzaak van de vloek die de mens over zich heen haalt.
Conclusie
De opvatting dat alle milieuactivisten liberale radicalen zijn, belemmert niet alleen echte vooruitgang bij het formuleren van strategieën om potentieel ernstige milieuproblemen te bestrijden, maar het geeft het christendom in ecologisch opzicht een slechte naam, hetgeen een belemmering is voor wat enorme evangelisatiemogelijkheden zouden kunnen zijn. Christelijk milieuactivisme kan een grote aantrekkingskracht hebben op seculiere ongelovigen en New Age-aanhangers die denken dat christenen apathisch zijn voor milieukwesties en die denken dat niet-christelijke religies beter geschikt zijn om richtlijnen voor milieuethiek en rentmeesterschap op te stellen. Dit geldt met name voor jongeren en universiteitsstudenten, die over het algemeen gevoeliger zijn voor milieuproblemen dan de meeste mensen en die tegelijkertijd vaak niet-kerkelijk zijn.
Als we van God houden, moeten we alles in het werk stellen om eerbied te hebben voor en te beschermen wat Hij belangrijk en waardevol vindt. Breng eerbetoon aan God door een goede rentmeester over Zijn schepping te zijn. Dit kan een speciale verrukking voor christenen betekenen omdat we persoonlijk de Auteur van alle mooie dingen kennen.
Auteur: David Story
Vertaling: Piet Guijt
David Story is een christelijke apologeet en auteur van vijf boeken. Dit artikel is afgeleid uit zijn huidige project Is God een milieuactivist? Zie www.danstory.net.
Dit artikel verscheen voor het eerst in het CHRISTIAN RESEARCH JOURNAL, deel 33, nummer 04 (2010). Bron: http://www.equip.org/christian-research-journal/
Noten
1. Een van de eerste en meest bekende en meest geciteerde voorstanders van deze theorie was de overleden historicus, Lynn White Jr. In een toespraak tot de Amerikaanse Vereniging voor de Bevordering van Wetenschap in 1966 presenteerde White zijn proefschrift dat de historische bron van de huidige 'ecologische crisis' de joods-christelijke tradities van de westerse cultuur was, met name de doctrine van de schepping. Zijn invloedrijke lezing werd later gepubliceerd: Lynn White, Jr., "The Historical Roots of Our Ecological Crisis", Science, 10 maart 1967. Dit artikel is sindsdien herdrukt en talloze malen overgenomen in wetenschappelijke tijdschriften en populaire publicaties.
2. "Sand Gift Will Help Replenish Beaches”, San Diego Union-Tribune, 9 januari 2009, B-1.3.
3. Alle Bijbelcitaten zijn afkomstig uit de New International Version, behalve waar anders vermeld.
4. Geoffrey W. Bromiley, Eschatology: The Meaning of the End. In: God and Culture: Essays in Honor of Carl F.H. Henry, ed.. A. Carson en John D. Woodbridge (Grand Rapids: Eerdmans, 1993), 82.
5. Warren W. Wiersbe, The Bible Exposition Commentary: An Exposition of the New Testament Comprising the Entire “BE” Series, vol. 2 (Colorado Springs: Victor Books, 1989), 584, 601.
6. Milieuactivist: een persoon die zich bezighoudt met of pleit voor de bescherming van het milieu (The New Oxford American Dictionary).
Niets uit dit artikel mag worden zonder uitdrukkelijke toestemming van de stichting en de auteur/vertaler worden overgenomen, gekopieerd of gebruikt worden. Uiteraard mag volgens de gangbare regels van bronvermelding er wel naar verwezen worden in andere publicaties. Neem bij twijfel eerst contact met ons op via het contactformulier.