Moet een christen wel of niet zonden belijden?
Door Piet Guijt
Inhoudsopgave
1. Inleiding
2. Hoe is de opvatting ontstaan dat het belijden van zonden niet meer nodig zou zijn, en welke argumenten worden daarvoor gehanteerd?
3. Verwarring
4. Misverstanden
5. Wat zegt de Bijbel over zonden belijden?
6. Tot slot
7. Literatuur
1. Inleiding
Over diverse thema’s blijken christenen anders te kunnen denken. Men hoeft alleen maar voorbeelden te noemen als de doop, het spreken in tongen, vasten, Israël, etc.. Als wij als christenen met elkaar erover in gesprek komen, is het goed om in de liefde van Christus een en ander aan de ander aan te reiken. We kunnen wel van een opvatting getuigen, maar de ander overtuigen kunnen we niet, want dat is een werk van de Heilige Geest.
Een thema waarover verschil van inzicht kan bestaan en inderdaad ook bestaat, is de vraag of een christen na zijn bekering wel of niet nog zonden (die in het dagelijkse leven alsnog gedaan worden) zou moeten belijden. In de meeste kerken en gemeenten wordt het belijden van zonden (= erkennen van gemaakte fouten of verkeerde karaktereigenschappen aan God en evt. aan elkaar) als vanzelfsprekend beschouwd. Bij Jong en Vrij (dat sinds 2007 in Nederland in een aantal plaatsen nieuwe gemeenten heeft gesticht) echter is men van mening dat het voor een kind van God niet meer nodig is de zonden te belijden. De vraag is hoe men dan omgaat met fouten die men maakt in het leven van alledag. Deze opvatting is ontleend aan de leer van broeder Joseph Prince, waarmee Jong en Vrij zich verbonden voelt.
2. Hoe is de opvatting ontstaan dat het belijden van zonden niet meer nodig zou zijn, en welke argumenten worden daarvoor gehanteerd?
Uit het boek ‘Onverdiende gunst’ van Joseph Prince (voor wie ik uiteraard respect heb vanwege het werk dat hij als dienstknecht van de Heer doet) en wel met name hoofdstuk 13 (met de titel ‘Hoe er afbreuk wordt gedaan aan onverdiende gunst’), wordt duidelijk wat de achtergrond en oorzaak is van de visie dat het belijden van zonden niet meer nodig zou zijn. Wat blijkt? Joseph Prince is tot die opvatting gekomen omdat hij zelf vroeger er op zo’n ongezonde en overtrokken manier met het belijden van zonden omging, dat hij bijna gek werd en zelfs vreesde dat hij zijn geloof zou kwijtraken (pag. 161 en 162 van zijn boek).
Vanuit die krampachtige manier van zonden belijden (die een karikatuur is van een normale en gezonde manier van zonden belijden) is Joseph Prince doorgeschoten naar het andere uiterste, namelijk dat je helemaal geen zonden meer hoeft te belijden, want al je zonden zijn toch aan het kruis uitgedelgd/uitgewist? Het vragen om vergeving zou de gelovige te veel op de zonde gericht doen zijn en hem/haar alleen maar depressief en gedeprimeerd maken en leiden tot gebondenheden. Je kunt beter Christus-bewust zijn dan zonde-bewust, aldus Prince. Op zich klinkt die laatste opmerking uiteraard heel positief, maar het is een valse tegensteling, want belijdenis van een zonde en vergeving ervan zijn beide belangrijk en horen bij elkaar. Bovendien hoeft een christen zich niet schuldig en aangeklaagd te voelen als hij zijn of haar zonden belijdt, maar men mag op grond van de genade van God weten dat God de zonden wil vergeven. Het is dus niet terecht dat Prince het belijden van zonden ziet als zelfveroordeling.
Een ander argument van Joseph Prince voor het niet meer hoeven belijden van zonden is dat bidden om vergeving voor zonden die je na je bekering hebt begaan, een teken van ongeloof zou zijn in het volbrachte werk van Jezus. Immers, zegt Prince, als men bij de bekering eenmaal vergeving heeft gevraagd, dan hoef je voor de rest van je leven geen vergeving meer te vragen (pag. 166), want men heeft vergeving gekregen van al de zonden uit het verleden, heden en toekomst. Immers Jezus heeft alle zonden gedragen, aldus Prince. Inderdaad is het zo, dat Jezus Christus is gestorven voor alle zonden van de mensen en met de zonde heeft afgerekend, maar dat kan iemand zich slechts toe-eigenen als iemand zelf zijn concrete zonden belijdt, ook de zonden die je na de bekering hebt gedaan of nog zal doen. Alleen als je je concrete zonden belijdt, wordt de gelovige van die schuld bevrijd. Overigens willen we er nog op wijzen, dat bidden om vergeving voor zonden die je na je bekering hebt begaan, helemaal geen teken van ongeloof is, maar juist een teken/bewijs van geloof in de genade van Gods vergeving.
3. Verwarring
Opvallend is dat broeder Prince twee zaken met elkaar verwart (niet goed van elkaar onderscheidt), namelijk de zgn. eigen (‘goede’) werken voor behoud enerzijds en wat hij noemt het ‘werken’ om zonden te belijden anderzijds. Enkele voorbeelden van zijn foute redeneringen:
Verwarring blijkt ook uit de uitspraak van Prince dat je Gods genade en de vergeving van zonden niet kunt verdienen met belijdenis van zonden (pag. 162). Onze behoudenis kunnen we inderdaad niet verdienen door eigen goede werken, maar alleen door geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus. Maar bij het belijden van zonden gaat het helemaal niet om iets verdienen maar om het doen van een beroep op Gods genade. Bijhet belijden van een gedane zonde gaat het erom dat je iets erkent en dat je om vergeving vraagt (en wel in het geloof dat God je vergeving wil en zal geven). Net zoals het nodig is om in Jezus’ offer te moeten/mogen geloven om een kind van God te kunnen worden, zo is het belijden van zonden nodig om een door een concrete zonde vertroebelde gemeenschap met God weer in orde te krijgen.
Op pagina 162 schrijft Prince: “Als je vergeving van zonden tot jouw verantwoordelijkheid maakt …. zal je zeker falen. Het bestaat niet dat een mens echt al zijn zonden kan belijden. Hij zal zichzelf knettergek maken”. Ja, dat was zijn eigen ervaring door een vreemde toepassing van het belijden van zonden. Maar wie zegt, dat een mens op een concreet moment al zijn zonden concreet zou moeten belijden? Dat weet een mens vaak helemaal niet, en bovendien hoeft een mens alleen die zonden te belijden, waar de Heilige Geest ons op wijst in onze wandel met God. Daarom is ook de veronderstelling van Prince, dat een gelovige voortdurend (pag. 161) zijn zonden moet belijden, niet juist.
4. Misverstanden
Op pag. 213 blijkt nog een geheel ander misverstand bij Prince als hij probeert uit te leggen dat christenen zich vergissen als ze van mening zijn dat belijdenis van zonden nodig is om de gemeenschap met God te herstellen. Hij schrijft: “Als je denkt dat jouw gemeenschap met God verbroken wordt wanneer je zondigt, dan zul je niet meer vrijmoedig voor Zijn troon van genade durven komen met jouw verzoek of nood”. Dat is toch wel een vreemde opmerking. Immers juist op grond van Gods Woord weten wij dat, ook al hebben we gezondigd, wij met vrijmoedigheid naar de troon van genade mogen gaan (Hebr. 4: 16) en onze zonden mogen belijden opdat de gemeenschap met God weer kan worden hersteld.
Neem het voorbeeld van een vader en een zoon. Als de zoon iets verkeerds heeft gedaan tegenover zijn vader, is de gemeenschap met de vader verstoord. Hij blijft de zoon van zijn vader, maar de relatie-belevinglijdt onder de gemaakte overtreding. De gemeenschap tussen vader en zoon is verstoord en zal verstoord blijven totdat de zoon tegenover zijn vader toegeeft dat hij verkeerd gehandeld heeft en om vergeving vraagt.
Men kan dus onderscheid maken tussen twee soorten vergeving van zonden. Enerzijds de positionelevergeving op grond van ons geloof in het offer van Jezus (Die aan het kruis de straf heeft gedragen voor alle zonden die we ooit gedaan hebben en die we nog zullen doen en in beginsel met die zondeschuld waarmee Jezus aan het kruis heeft afgerekend) waardoor we een kind van God zijn geworden. En anderzijds de relationele vergeving als we vergeving vragen aan elkaar en aan de heilige God om de dagelijkse gemeenschap met elkaar en met God in orde te brengen en gezond te houden.
We kunnen ook nog kijken naar het voorbeeld van een huwelijk. Als door bijvoorbeeld ruzie de sfeer en dus de gemeenschap tussen de echtgenoten is vertroebeld, dan is er nog steeds sprake van een huwelijk, maar er zal toch het een en ander moeten worden rechtgezet en worden goedgemaakt door elkaar te belijden dat men fout was. Wat fout is moet en mag gewoon worden toegegeven, en er mag om vergeving worden gevraagd.
Het werkt met God net zo: onze gemeenschap(sbeleving) met Hem wordt door overtredingen verstoord totdat we aan Hem onze zonden belijden (dus de verkeerde daden en gedachten toegeven en erkennen) en vergeving vragen. Dan wordt onze gemeenschap met Hem weer hersteld. Het is daarom heel nuttig om je fouten te erkennen, want dat vraagt dat wij ons bewust zijn van onze fouten. Anders gaan we maar denken dat het allemaal wel meevalt, en zal er steeds minder berouw zijn over het doen van zonden met als mogelijk gevolg dat het geweten afgestompt raakt en niet meer te corrigeren is door Gods woord. We moeten nooit de vergissing maken dat zonde sinds Christus’ kruisdood niet serieus meer is. In Gods ogen is zonde nog steeds ernstig. Maar wij mogen weten dat God onze zonden zal vergeven als wij zo ootmoedig durven zijn om onze zonden te belijden.
Geconcludeerd kan worden dat de argumentaties (en voorstelling van zaken) van broeder Prince zeer merkwaardig overkomen. Maar wellicht is er ook sprake van begripsverwarring of langs elkaar heen praten als het gaat over belijden van zonden. Op pagina 167 bovenaan schrijft Prince (omdat we weten dat onze zonden door ons geloof in het offer van Jezus vergeven zijn): “Nu kun je open zijn met God over je fouten en tekortkomingen”. Maar dat erkennen van fouten en tekortkomingen is toch hetzelfde als je fouten (zonden) belijden tegenover God en Hem daarbij vragen om vergeving van de zonden (die je weer eens hebt gedaan) in het zekere geloof dat God je ook die zonden zal vergeven?
5. Wat zegt de Bijbel over zonden belijden?
Vanuit zijn vroegere overdreven manier van zonden belijden, en door bovengenoemde misverstanden blijkt Joseph Prince bepaalde teksten anders uit te leggen teneinde een vermeende bijbelse basis voor zijn opvatting te suggereren. Als algemeen punt wijst hij erop dat Paulus in zijn brieven niets schreef over het belijden van zonden. Echter dit wil niet per se betekenen, dat Paulus het niet nodig zou vinden. Het hangt immers af van de vragen of problemen die in een gemeente actueel waren en in de brieven behandeld werden. Bovendien kan het zijn dat het belijden van zonden zo vanzelfsprekend was dat Paulus er niet over hoefde te spreken.
Prince bespreekt 1 Johannes 1: 9 waar staat: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid”. Deze tekst wordt echter niet gezien als basis om als kind van God je zonden te belijden, want deze tekst zou volgens hem moeten worden gezien als tegenstelling voor de teksten 8 en 10 die gaan over mensen, die zeggen geen zonde te hebben gedaan (de gnostici) en dus het offer van Jezus niet nodig zouden hebben. De brief zou volgens Joseph Prince alleen tot die gnostici gericht zijn, hetgeen overigens niet klopt, want elders in de brief spreekt Johannes over gelovigen (geliefden, kinderen, vaders en jongelingen).
Laten we ook eens kijken naar andere teksten die spreken over belijden van zonden of schuld. Allereerst enkele voorbeelden uit het Oude Testament.
“Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid verheelde ik niet; ik zei: Ik zal de HERE mijn overtredingen belijden, en Gij vergaf de schuld mijner zonden” (Psalm 32: 5). “Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontferming” (Spreuken 28: 13). Verder zijn nog te noemen: Leviticus 26: 40; Numeri 5: 7; Nehemia 1: 6 en 7; Daniël 9: 20.
De teksten uit het Oude Testament werden bij Jong en Vrij, zo begreep ik, nu niet meer van toepassing beschouwd omdat we nu leven nadat het offer door Jezus is gebracht. Mijn tegenwerping zou zijn: ook al was in het Oude Testament het grote verzoenoffer van Jezus nog niet gebracht, de morele wetten van God zijn toch niet gewijzigd?
Ook het Nieuwe Testament spreekt over het belijden van zonden en het vragen om vergeving van die zonden. “Vergeef ons onze zonden, want ook wij vergeven eenieder die bij ons in de schuld staat” (Lukas 11: 4). “… en velen van hen, die gelovig geworden waren, kwamen hun schuld belijden en uitspreken wat zij bedreven hadden” (Handelingen 19: 18). Belijdt daarom elkaar uw zonden en bidt voor elkaar, opdat gij genezing ontvangt (Jakobus 5: 16). Sommige gelovigen menen op grond van deze tekst dat je dus alleen aan elkaar je zonden zou moeten belijden, dus niet aan God. Maar elke zonde die tegen een broeder of zuster begaan is, is in eerste instantie toch ook een zonde tegen God?
De algemene conclusie is dat de Bijbel ons oproept onze zonden te belijden, zowel voordat we tot geloof kwamen als ook tijdens onze wandel als kind van God.
Het mogelijke gevaar van niet je zonden belijden is dat dit je langzamerhand het zicht op de ernst van de zonde ontneemt en daarmee de deur opent tot het toelaten van zonden. Het kan de werking van het geweten verdoven, want men kan gemakkelijk gaan denken dat het ‘allemaal wel goed zit’. Het ontneemt de gelovige ook het heilzame en bevrijdende belijden van de zonde, waarmee hij of zij in het reine kan komen met God en de medemens.
Breng zonde in het licht, dan kan ermee afgerekend worden. Dat is toch een algemene geestelijke wetmatigheid. Denk alleen al aan een misdadiger die aan de politie zijn delict bekent. Ook al kun je je schamen of het gevoel hebben af te gaan, die bekentenis of belijdenis geeft uiteindelijk bevrijding. Of denk gewoon aan de relatie tussen ouders en kind(eren).
6. Tot slot
Ik heb diverse mensen van Jong en Vrij leren kennen als lieve broeders en zusters, die de Heer van harte liefhebben, en bij wie ik mij in de huisgroep in Zoetermeer bijzonder thuis heb gevoeld. Hun opvatting dat men niet langer zonden hoeft te belijden nadat men eenmaal tot geloof gekomen is, namelijk een verwerpelijke visie die kennelijk is ontstaan vanuit een verkeerde (karikaturale) visie op het belijden van zonden, roept alleen maar misverstand op bij die christenen die niet vanuit die karikatuur ten aanzien van het belijden van zonden leven. Op zich is het uiteraard goed om diep te beseffen dat alleen het bloed van Jezus ons verlost van zondeschuld. Maar God kan niet onze schuld vergeven als we niet erkennen dat wij gezondigd hebben. Niet alleen belijden dat we gezondigd hebben vóór onze bekering, maar ook de concrete zonden die wij als kind van God nog (kunnen) doen.
Het is jammer dat een positieve christelijke groepering als Jong en Vrij door een misverstand ten aanzien van het belijden van zonden een onnodige verwijdering ten opzichte van of onbegrip van medechristenen van andere denominaties oproept. Het is daarom mijn verlangen dat men de moed zal hebben bepaalde onjuiste voorstellingen van zaken te herzien en te corrigeren, of om de diverse begrippen zoals ‘zonden belijden’ etc. beter te omschrijven om misverstanden te voorkomen.
Oktober 2023
7. Literatuur
Niets uit dit artikel mag worden zonder uitdrukkelijke toestemming van de stichting en de auteur/vertaler worden overgenomen, gekopieerd of gebruikt worden. Uiteraard mag volgens de gangbare regels van bronvermelding er wel naar verwezen worden in andere publicaties. Neem bij twijfel eerst contact met ons op via het contactformulier.
Inhoudsopgave
1. Inleiding
2. Hoe is de opvatting ontstaan dat het belijden van zonden niet meer nodig zou zijn, en welke argumenten worden daarvoor gehanteerd?
3. Verwarring
4. Misverstanden
5. Wat zegt de Bijbel over zonden belijden?
6. Tot slot
7. Literatuur
1. Inleiding
Over diverse thema’s blijken christenen anders te kunnen denken. Men hoeft alleen maar voorbeelden te noemen als de doop, het spreken in tongen, vasten, Israël, etc.. Als wij als christenen met elkaar erover in gesprek komen, is het goed om in de liefde van Christus een en ander aan de ander aan te reiken. We kunnen wel van een opvatting getuigen, maar de ander overtuigen kunnen we niet, want dat is een werk van de Heilige Geest.
Een thema waarover verschil van inzicht kan bestaan en inderdaad ook bestaat, is de vraag of een christen na zijn bekering wel of niet nog zonden (die in het dagelijkse leven alsnog gedaan worden) zou moeten belijden. In de meeste kerken en gemeenten wordt het belijden van zonden (= erkennen van gemaakte fouten of verkeerde karaktereigenschappen aan God en evt. aan elkaar) als vanzelfsprekend beschouwd. Bij Jong en Vrij (dat sinds 2007 in Nederland in een aantal plaatsen nieuwe gemeenten heeft gesticht) echter is men van mening dat het voor een kind van God niet meer nodig is de zonden te belijden. De vraag is hoe men dan omgaat met fouten die men maakt in het leven van alledag. Deze opvatting is ontleend aan de leer van broeder Joseph Prince, waarmee Jong en Vrij zich verbonden voelt.
2. Hoe is de opvatting ontstaan dat het belijden van zonden niet meer nodig zou zijn, en welke argumenten worden daarvoor gehanteerd?
Uit het boek ‘Onverdiende gunst’ van Joseph Prince (voor wie ik uiteraard respect heb vanwege het werk dat hij als dienstknecht van de Heer doet) en wel met name hoofdstuk 13 (met de titel ‘Hoe er afbreuk wordt gedaan aan onverdiende gunst’), wordt duidelijk wat de achtergrond en oorzaak is van de visie dat het belijden van zonden niet meer nodig zou zijn. Wat blijkt? Joseph Prince is tot die opvatting gekomen omdat hij zelf vroeger er op zo’n ongezonde en overtrokken manier met het belijden van zonden omging, dat hij bijna gek werd en zelfs vreesde dat hij zijn geloof zou kwijtraken (pag. 161 en 162 van zijn boek).
Vanuit die krampachtige manier van zonden belijden (die een karikatuur is van een normale en gezonde manier van zonden belijden) is Joseph Prince doorgeschoten naar het andere uiterste, namelijk dat je helemaal geen zonden meer hoeft te belijden, want al je zonden zijn toch aan het kruis uitgedelgd/uitgewist? Het vragen om vergeving zou de gelovige te veel op de zonde gericht doen zijn en hem/haar alleen maar depressief en gedeprimeerd maken en leiden tot gebondenheden. Je kunt beter Christus-bewust zijn dan zonde-bewust, aldus Prince. Op zich klinkt die laatste opmerking uiteraard heel positief, maar het is een valse tegensteling, want belijdenis van een zonde en vergeving ervan zijn beide belangrijk en horen bij elkaar. Bovendien hoeft een christen zich niet schuldig en aangeklaagd te voelen als hij zijn of haar zonden belijdt, maar men mag op grond van de genade van God weten dat God de zonden wil vergeven. Het is dus niet terecht dat Prince het belijden van zonden ziet als zelfveroordeling.
Een ander argument van Joseph Prince voor het niet meer hoeven belijden van zonden is dat bidden om vergeving voor zonden die je na je bekering hebt begaan, een teken van ongeloof zou zijn in het volbrachte werk van Jezus. Immers, zegt Prince, als men bij de bekering eenmaal vergeving heeft gevraagd, dan hoef je voor de rest van je leven geen vergeving meer te vragen (pag. 166), want men heeft vergeving gekregen van al de zonden uit het verleden, heden en toekomst. Immers Jezus heeft alle zonden gedragen, aldus Prince. Inderdaad is het zo, dat Jezus Christus is gestorven voor alle zonden van de mensen en met de zonde heeft afgerekend, maar dat kan iemand zich slechts toe-eigenen als iemand zelf zijn concrete zonden belijdt, ook de zonden die je na de bekering hebt gedaan of nog zal doen. Alleen als je je concrete zonden belijdt, wordt de gelovige van die schuld bevrijd. Overigens willen we er nog op wijzen, dat bidden om vergeving voor zonden die je na je bekering hebt begaan, helemaal geen teken van ongeloof is, maar juist een teken/bewijs van geloof in de genade van Gods vergeving.
3. Verwarring
Opvallend is dat broeder Prince twee zaken met elkaar verwart (niet goed van elkaar onderscheidt), namelijk de zgn. eigen (‘goede’) werken voor behoud enerzijds en wat hij noemt het ‘werken’ om zonden te belijden anderzijds. Enkele voorbeelden van zijn foute redeneringen:
- “Wanneer je gelooft dat jij iets moet doen voor Gods vergeving en gunst, dan is dat afbreuk doen aan de genade van God” (pag. 160). Maar juist bij het vragen om vergeving (dat vragen om vergeving is de door God aan de mens gegeven eigen verantwoordelijkheid) doet een gelovige een beroep op Gods genade.
- Op pag. 163 schrijft Joseph Prince: “Je gelooft ofwel enkel en alleen in Jezus voor jouw vergeving of je gelooft in je eigen vermogen om je zonden allemaal te kunnen belijden”. Hier is sprake van een valse tegenstelling, want beide zijn nodig. Bovendien gaat het bij het belijden van zonden helemaal niet over een ‘werk’ of een vermogen van de mens, maar om het doen van een beroep op Gods genade.
Verwarring blijkt ook uit de uitspraak van Prince dat je Gods genade en de vergeving van zonden niet kunt verdienen met belijdenis van zonden (pag. 162). Onze behoudenis kunnen we inderdaad niet verdienen door eigen goede werken, maar alleen door geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus. Maar bij het belijden van zonden gaat het helemaal niet om iets verdienen maar om het doen van een beroep op Gods genade. Bijhet belijden van een gedane zonde gaat het erom dat je iets erkent en dat je om vergeving vraagt (en wel in het geloof dat God je vergeving wil en zal geven). Net zoals het nodig is om in Jezus’ offer te moeten/mogen geloven om een kind van God te kunnen worden, zo is het belijden van zonden nodig om een door een concrete zonde vertroebelde gemeenschap met God weer in orde te krijgen.
Op pagina 162 schrijft Prince: “Als je vergeving van zonden tot jouw verantwoordelijkheid maakt …. zal je zeker falen. Het bestaat niet dat een mens echt al zijn zonden kan belijden. Hij zal zichzelf knettergek maken”. Ja, dat was zijn eigen ervaring door een vreemde toepassing van het belijden van zonden. Maar wie zegt, dat een mens op een concreet moment al zijn zonden concreet zou moeten belijden? Dat weet een mens vaak helemaal niet, en bovendien hoeft een mens alleen die zonden te belijden, waar de Heilige Geest ons op wijst in onze wandel met God. Daarom is ook de veronderstelling van Prince, dat een gelovige voortdurend (pag. 161) zijn zonden moet belijden, niet juist.
4. Misverstanden
Op pag. 213 blijkt nog een geheel ander misverstand bij Prince als hij probeert uit te leggen dat christenen zich vergissen als ze van mening zijn dat belijdenis van zonden nodig is om de gemeenschap met God te herstellen. Hij schrijft: “Als je denkt dat jouw gemeenschap met God verbroken wordt wanneer je zondigt, dan zul je niet meer vrijmoedig voor Zijn troon van genade durven komen met jouw verzoek of nood”. Dat is toch wel een vreemde opmerking. Immers juist op grond van Gods Woord weten wij dat, ook al hebben we gezondigd, wij met vrijmoedigheid naar de troon van genade mogen gaan (Hebr. 4: 16) en onze zonden mogen belijden opdat de gemeenschap met God weer kan worden hersteld.
Neem het voorbeeld van een vader en een zoon. Als de zoon iets verkeerds heeft gedaan tegenover zijn vader, is de gemeenschap met de vader verstoord. Hij blijft de zoon van zijn vader, maar de relatie-belevinglijdt onder de gemaakte overtreding. De gemeenschap tussen vader en zoon is verstoord en zal verstoord blijven totdat de zoon tegenover zijn vader toegeeft dat hij verkeerd gehandeld heeft en om vergeving vraagt.
Men kan dus onderscheid maken tussen twee soorten vergeving van zonden. Enerzijds de positionelevergeving op grond van ons geloof in het offer van Jezus (Die aan het kruis de straf heeft gedragen voor alle zonden die we ooit gedaan hebben en die we nog zullen doen en in beginsel met die zondeschuld waarmee Jezus aan het kruis heeft afgerekend) waardoor we een kind van God zijn geworden. En anderzijds de relationele vergeving als we vergeving vragen aan elkaar en aan de heilige God om de dagelijkse gemeenschap met elkaar en met God in orde te brengen en gezond te houden.
We kunnen ook nog kijken naar het voorbeeld van een huwelijk. Als door bijvoorbeeld ruzie de sfeer en dus de gemeenschap tussen de echtgenoten is vertroebeld, dan is er nog steeds sprake van een huwelijk, maar er zal toch het een en ander moeten worden rechtgezet en worden goedgemaakt door elkaar te belijden dat men fout was. Wat fout is moet en mag gewoon worden toegegeven, en er mag om vergeving worden gevraagd.
Het werkt met God net zo: onze gemeenschap(sbeleving) met Hem wordt door overtredingen verstoord totdat we aan Hem onze zonden belijden (dus de verkeerde daden en gedachten toegeven en erkennen) en vergeving vragen. Dan wordt onze gemeenschap met Hem weer hersteld. Het is daarom heel nuttig om je fouten te erkennen, want dat vraagt dat wij ons bewust zijn van onze fouten. Anders gaan we maar denken dat het allemaal wel meevalt, en zal er steeds minder berouw zijn over het doen van zonden met als mogelijk gevolg dat het geweten afgestompt raakt en niet meer te corrigeren is door Gods woord. We moeten nooit de vergissing maken dat zonde sinds Christus’ kruisdood niet serieus meer is. In Gods ogen is zonde nog steeds ernstig. Maar wij mogen weten dat God onze zonden zal vergeven als wij zo ootmoedig durven zijn om onze zonden te belijden.
Geconcludeerd kan worden dat de argumentaties (en voorstelling van zaken) van broeder Prince zeer merkwaardig overkomen. Maar wellicht is er ook sprake van begripsverwarring of langs elkaar heen praten als het gaat over belijden van zonden. Op pagina 167 bovenaan schrijft Prince (omdat we weten dat onze zonden door ons geloof in het offer van Jezus vergeven zijn): “Nu kun je open zijn met God over je fouten en tekortkomingen”. Maar dat erkennen van fouten en tekortkomingen is toch hetzelfde als je fouten (zonden) belijden tegenover God en Hem daarbij vragen om vergeving van de zonden (die je weer eens hebt gedaan) in het zekere geloof dat God je ook die zonden zal vergeven?
5. Wat zegt de Bijbel over zonden belijden?
Vanuit zijn vroegere overdreven manier van zonden belijden, en door bovengenoemde misverstanden blijkt Joseph Prince bepaalde teksten anders uit te leggen teneinde een vermeende bijbelse basis voor zijn opvatting te suggereren. Als algemeen punt wijst hij erop dat Paulus in zijn brieven niets schreef over het belijden van zonden. Echter dit wil niet per se betekenen, dat Paulus het niet nodig zou vinden. Het hangt immers af van de vragen of problemen die in een gemeente actueel waren en in de brieven behandeld werden. Bovendien kan het zijn dat het belijden van zonden zo vanzelfsprekend was dat Paulus er niet over hoefde te spreken.
Prince bespreekt 1 Johannes 1: 9 waar staat: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid”. Deze tekst wordt echter niet gezien als basis om als kind van God je zonden te belijden, want deze tekst zou volgens hem moeten worden gezien als tegenstelling voor de teksten 8 en 10 die gaan over mensen, die zeggen geen zonde te hebben gedaan (de gnostici) en dus het offer van Jezus niet nodig zouden hebben. De brief zou volgens Joseph Prince alleen tot die gnostici gericht zijn, hetgeen overigens niet klopt, want elders in de brief spreekt Johannes over gelovigen (geliefden, kinderen, vaders en jongelingen).
Laten we ook eens kijken naar andere teksten die spreken over belijden van zonden of schuld. Allereerst enkele voorbeelden uit het Oude Testament.
“Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid verheelde ik niet; ik zei: Ik zal de HERE mijn overtredingen belijden, en Gij vergaf de schuld mijner zonden” (Psalm 32: 5). “Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontferming” (Spreuken 28: 13). Verder zijn nog te noemen: Leviticus 26: 40; Numeri 5: 7; Nehemia 1: 6 en 7; Daniël 9: 20.
De teksten uit het Oude Testament werden bij Jong en Vrij, zo begreep ik, nu niet meer van toepassing beschouwd omdat we nu leven nadat het offer door Jezus is gebracht. Mijn tegenwerping zou zijn: ook al was in het Oude Testament het grote verzoenoffer van Jezus nog niet gebracht, de morele wetten van God zijn toch niet gewijzigd?
Ook het Nieuwe Testament spreekt over het belijden van zonden en het vragen om vergeving van die zonden. “Vergeef ons onze zonden, want ook wij vergeven eenieder die bij ons in de schuld staat” (Lukas 11: 4). “… en velen van hen, die gelovig geworden waren, kwamen hun schuld belijden en uitspreken wat zij bedreven hadden” (Handelingen 19: 18). Belijdt daarom elkaar uw zonden en bidt voor elkaar, opdat gij genezing ontvangt (Jakobus 5: 16). Sommige gelovigen menen op grond van deze tekst dat je dus alleen aan elkaar je zonden zou moeten belijden, dus niet aan God. Maar elke zonde die tegen een broeder of zuster begaan is, is in eerste instantie toch ook een zonde tegen God?
De algemene conclusie is dat de Bijbel ons oproept onze zonden te belijden, zowel voordat we tot geloof kwamen als ook tijdens onze wandel als kind van God.
Het mogelijke gevaar van niet je zonden belijden is dat dit je langzamerhand het zicht op de ernst van de zonde ontneemt en daarmee de deur opent tot het toelaten van zonden. Het kan de werking van het geweten verdoven, want men kan gemakkelijk gaan denken dat het ‘allemaal wel goed zit’. Het ontneemt de gelovige ook het heilzame en bevrijdende belijden van de zonde, waarmee hij of zij in het reine kan komen met God en de medemens.
Breng zonde in het licht, dan kan ermee afgerekend worden. Dat is toch een algemene geestelijke wetmatigheid. Denk alleen al aan een misdadiger die aan de politie zijn delict bekent. Ook al kun je je schamen of het gevoel hebben af te gaan, die bekentenis of belijdenis geeft uiteindelijk bevrijding. Of denk gewoon aan de relatie tussen ouders en kind(eren).
6. Tot slot
Ik heb diverse mensen van Jong en Vrij leren kennen als lieve broeders en zusters, die de Heer van harte liefhebben, en bij wie ik mij in de huisgroep in Zoetermeer bijzonder thuis heb gevoeld. Hun opvatting dat men niet langer zonden hoeft te belijden nadat men eenmaal tot geloof gekomen is, namelijk een verwerpelijke visie die kennelijk is ontstaan vanuit een verkeerde (karikaturale) visie op het belijden van zonden, roept alleen maar misverstand op bij die christenen die niet vanuit die karikatuur ten aanzien van het belijden van zonden leven. Op zich is het uiteraard goed om diep te beseffen dat alleen het bloed van Jezus ons verlost van zondeschuld. Maar God kan niet onze schuld vergeven als we niet erkennen dat wij gezondigd hebben. Niet alleen belijden dat we gezondigd hebben vóór onze bekering, maar ook de concrete zonden die wij als kind van God nog (kunnen) doen.
Het is jammer dat een positieve christelijke groepering als Jong en Vrij door een misverstand ten aanzien van het belijden van zonden een onnodige verwijdering ten opzichte van of onbegrip van medechristenen van andere denominaties oproept. Het is daarom mijn verlangen dat men de moed zal hebben bepaalde onjuiste voorstellingen van zaken te herzien en te corrigeren, of om de diverse begrippen zoals ‘zonden belijden’ etc. beter te omschrijven om misverstanden te voorkomen.
Oktober 2023
7. Literatuur
- Hans Frinsel, Een-gevaarlijke-dwaling. In: De Oogst van 25 september 2012
- Joseph Prince, Onverdiende gunst Roermond, Dunamis Media, 2010
Niets uit dit artikel mag worden zonder uitdrukkelijke toestemming van de stichting en de auteur/vertaler worden overgenomen, gekopieerd of gebruikt worden. Uiteraard mag volgens de gangbare regels van bronvermelding er wel naar verwezen worden in andere publicaties. Neem bij twijfel eerst contact met ons op via het contactformulier.